ECLI:NL:GHARL:2021:11276

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.298.212/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beëindiging overeenkomst van opdracht tussen klinisch psycholoog en ggz-instelling met betrekking tot doorbetaling tijdens vakantie en opzegtermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een klinisch psycholoog, [appellant], tegen Stichting Stepwork GGZ, die de overeenkomst van opdracht met hem heeft beëindigd. De psycholoog had een samenwerkingsovereenkomst met Stepwork, waarin onder andere een minimum aantal uren en een uurtarief waren vastgelegd. De psycholoog vorderde betaling van facturen voor geleverde diensten, maar de kantonrechter wees een deel van zijn vordering af, omdat de overeenkomst niet voorzag in doorbetaling tijdens vakanties. Het hof oordeelt dat de psycholoog recht heeft op doorbetaling van het afgesproken minimumaantal uren, ook als hij in de rest van de maand vakantie genoot, mits hij beschikbaar was voor het afgesproken aantal uren.

De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 29 juli 2021, waarna Stepwork verstek verleende. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, inclusief eerdere vonnissen van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de beëindiging van de overeenkomst door Stepwork terecht was, omdat de psycholoog onvoldoende informatie heeft verstrekt over een tuchtprocedure tegen hem. De psycholoog had Stepwork niet op de hoogte gesteld van de tuchtklacht en zijn handelwijze met betrekking tot een patiënte was in strijd met de informatieplicht die voortvloeide uit de samenwerkingsovereenkomst.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en kent de psycholoog een bedrag van € 2.250 toe, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 7 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.212/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8379469)
arrest van 7 december 2021
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [naam1] Psychologische Expertise,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de kantonrechter: eiser.
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
Stichting Stepwork GGZ,
gevestigd te Veendam,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
Stepwork,
niet verschenen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 19 januari 2021 en 29 juni 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het procedureverloop in hoger beroep is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 juli 2021;
- het op 10 augustus 2021 aan Stepwork verleende verstek;
- de memorie van grieven van 21 september 2021,
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.Waar gaat deze procedure over?

De procedure gaat over de vraag of een klinisch psycholoog die voor minimaal 10 uur per maand met een vrijgevestigde ggz-praktijk een overeenkomst van opdracht had, recht heeft op een vergoeding omdat de overeenkomst ontijdig is beëindigd. Het hof oordeelt met de kantonrechter dat hem daarvoor geen vergoeding toekomt. Verder is in geschil of de psycholoog ook recht heeft op doorbetaling van het afgesproken minimumbedrag in de vakantieperiode. Het hof oordeelt dat bij een maand waarin de psycholoog voor het afgesproken minimumaantal uren beschikbaar was, de minimumvergoeding wel verschuldigd is, ook als hij de rest van de maand vakantie genoot.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten
4.1
Rond 5 december 2017 hebben partijen, samen met een derde, een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Doel van die samenwerkingsovereenkomst was het verkrijgen van de erkenning van Stepwork als praktijkopleidingsinstelling in het kader van de opleiding tot GZ-psycholoog en de opleiding tot psychotherapeut. De samenwerkingsovereenkomst bevat de verplichting voor de deelnemers om elkaar zo volledig, tijdig en waarheidsgetrouw mogelijk te informeren.
4.2
De samenwerkingsovereenkomst kent in artikel 11 (getiteld slotbepalingen) de volgende bepaling omtrent beëindiging:
“De samenwerking wordt beëindigd:
- van rechtswege indien geen erkenning als praktijkopleidingsinstelling verkregen wordt.
- door schriftelijke opzegging met een termijn van zes maanden.
- Ieder van de partijen is gerechtigd deze samenwerkingsovereenkomst tussentijds, zonder gerechtelijke tussenkomst, te ontbinden dan wel te beëindigen (…)”
4.3
In deze overeenkomst is onder punt 5 a (getiteld
Uitgangspunten) opgenomen:
“Stepwork heeft een separate overeenkomst met [naam1] m.b.t. bezoldiging van de werkzaamheden die dhr. [appellant] als o.a. als (enige) praktijkopleider verricht t.b.v. Stichting Stepwork en de samenwerking. Het minimum aantal uren per maand bedraagt 10 uur tegen een uurtarief van 135 euro. Bij niet nakomen van de bezoldigingsovereenkomst door een partij vervalt de verplichting van wederpartij te voldoen aan de plichten die voort vloeien uit deze samenwerkingsovereenkomst.”
4.4
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle heeft in en uitspraak van 16 mei 2018 een aantal klachten tegen [appellant] gegrond verklaard en geoordeeld:
“Het college acht het vanwege het beperkte inzicht dat hij in zijn handelen heeft niet verantwoord dat [ [appellant] ] nog solistisch als gezondheidspsycholoog, met als specialisme klinisch psycholoog, en als psychotherapeut te werk zal gaan. Het college gaat ervan uit dat [ [appellant] ], werkzaam in een organisatie die op de hoogte moet worden gesteld van deze maatregel, actief zal moeten participeren in intervisie door ook eigen casuïstiek bespreekbaar te maken. Voorts gaat het college ervan uit dat [ [appellant] ] zich, zoals hij naar voren heeft gebracht, uitsluitend zal toeleggen op kortdurende behandelingen.”
[appellant] is met onmiddellijke ingang de bevoegdheid ontzegd om op solistische wijze patiënten te behandelen en verder is publicatie van de uitspraak voorgeschreven.
4.5
Stepwork heeft op 5 juni 2018 en op 19 juni 2018 met [appellant] over deze uitspraak gesproken, waarbij op 19 juni 2018 ook zijn handelwijze bij patiënte in relatie tot Stepwork is besproken. Bij het tweede gesprek beschikte Stepwork over de volledige tekst van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege.
4.6
Stepwork heeft op 19 juni 2018 aan [appellant] geschreven:
“Enige weken geleden bereikte ons bij toeval het bericht van de zaak die de inspectie (IGZ) tegen u heeft aangebracht bij de Tuchtraad. Wij lazen het vonnis van de Tuchtraad met daarin de door u gepleegde feiten en het eindoordeel van de Tuchtraad. (…)
Na intern overleg komt het bestuur en de directie van de Stepwork Groep tot de volgende conclusie:
Wij zijn geschrokken van zowel de feiten als het vonnis.
Daarbij zijn wij niet vooraf door u geïnformeerd over deze tegen u lopende tuchtzaak.
Wij zijn onthutst over het feit dat u de betreffende patiënte uit de tuchtzaak zonder overleg en openheid van zaken naar de Stepwork Groep hebt proberen te verwijzen.
Op grond van bovengenoemde redenen hebben wij besloten om als Stepwork Groep per onmiddellijk de overeenkomst met u op te zeggen”
4.7
In hoger beroep heeft het Centraal Medisch Tuchtcollege aan [appellant] een voorwaardelijke schorsing van drie maanden opgelegd betreffende de inschrijving in het register van GZ-psychologen, onder de bijzondere voorwaarde dat [appellant] in supervisie ging bij een erkend supervisor gedurende de proeftijd van twee jaar. De inschrijving van [appellant] als psychotherapeut is in 2018 beëindigd doordat [appellant] deze niet heeft verlengd. Zijn BIG-registratie als klinisch psycholoog is wel in stand gebleven.
4.8
In september 2021 is het faillissement uitgesproken van Stepwork Transgenderzorg B.V. en Stepwork WMO B.V., twee werkmaatschappijen van de Stepwork Groep.

5.De beslissing van de kantonrechter

5.1
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding de betaling van een achttal maandfacturen over de maanden mei tot en met december 2018 gevorderd, ieder steeds voor 10 uur à 135,- per uur, derhalve € 9.450,- in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en incassokosten, in totaal neerkomende op € 11.720,31.
5.2
De kantonrechter heeft, na bij tussenvonnis een comparitie te hebben gelast, bij eindvonnis de vordering van [appellant] voor een klein deel toegewezen, namelijk voor een deel van de maand juni 2018 tot een bedrag € 900,- in hoofdsom, te vermeerderen met de
daarmee corresponderend bedrag aan incassokosten en (gewone) wettelijke rente. De vordering over de maand mei 2018 heeft de kantonrechter afgewezen omdat de overeenkomst niet voorziet in doorbetaling van het loon voor de opdracht tijdens vakanties.
5.3
De kantonrechter heeft de vordering tot doorbetaling van loon gedurende een periode van zes maanden als niet in acht genomen opzegperiode afgewezen omdat de overeenkomst door Stepwork terecht is ontbonden wegens toerekenbare tekortkoming van [appellant] , omdat hij Stepwork onvoldoende heeft ingelicht over de tuchtprocedure en omdat hij ten onrechte de patiënte op wie de tuchtklacht betrekking had heeft doorverwezen naar een collega van hem bij Stepwork, zonder Stepwork daarover in te lichten.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep

6.1
[appellant] vordert in hoger beroep dat het hof, onder vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter, alsnog de volledige vordering in eerste aanleg toewijst. Hij heeft daartoe vier genummerde bezwaren (grieven) geformuleerd, die respectievelijk betrekking hebben op de doorbetaling tijdens vakantie, de niet in acht genomen opzegtermijn, de incassokosten en de proceskosten. Het hof zal deze grieven hierna thematisch bespreken.
Geen doorbetaling tijdens vakantie?
6.2
De grondslag van de vordering is de overeenkomst van opdracht die is genoemd in artikel 5a van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst en die blijkens de bewoordingen van dat artikel onlosmakelijk met de samenwerkingsovereenkomst is verbonden. Deze overeenkomst is slechts rudimentair in de samenwerkingsovereenkomst uitgewerkt, waarbij alleen is opgenomen dat dat de opdracht minimaal 10 uur omvat.
6.3
De overeenkomst kent geen expliciete bepaling over doorbetaling tijdens vakantie, zoals [appellant] ook zelf stelt. Bij een overeenkomst van opdracht heeft de opdrachtnemer, anders dan de werknemer die op basis van arbeidsovereenkomst werkzaam is, ook op grond van de wet geen recht op doorbetaling van loon tijdens vakanties.
6.4
Het hof legt artikel 5a aldus uit dat de Stepwork [appellant] tenminste 10 uur werkzaamheden per maand garandeerde en dat [appellant] , als hij feitelijk in staat was om in een maand 10 uur te werken, hij dit aantal uren in rekening mocht brengen, ook als hij in de betreffende maand voor minder uren opdracht had gekregen. Indien [appellant] een hele maand niet in staat was tot het verrichten van werkzaamheden, kan hij echter geen uren in rekening brengen. Als [appellant] derhalve de hele maand mei 2018 geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten, komt dat voor zijn rekening en heeft hij geen recht op uitbetaling van het minimale aantal uren. [appellant] heeft in hoger beroep gesteld dat hij in de maand mei 2018 in de eerste week geen vakantie had en ook ‘gewoon’ werkzaamheden heeft verricht.
6.5
Het hof acht het voorstelbaar dat [appellant] in die week het minimum aantal afgesproken uren had kunnen werken, zodat zijn vordering tot nakoming van de overeenkomst over die maand toewijsbaar is. Grief 1A slaagt.
Opzegging of ontbinding?
6.6
De vordering die betrekking heeft op de periode vanaf 20 juni 2018 strekt, zoals de kantonrechter ook terecht heeft overwogen, tot vergoeding van schade omdat Stepwork de overeenkomst heeft opgezegd met voorbijgaan aan de contractueel overeengekomen opzegtermijn.
6.7
Artikel 7:408 BW, dat bepaalt dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen, is van regelend recht bij professionele partijen waarvan hier sprake is. Partijen konden daarvan bij overeenkomt afwijken (artikel 7:400 lid 2 BW). De overeenkomst van opdracht tussen [appellant] en Stepwork bevat als zodanig geen opzegtermijn, maar een dergelijke termijn is wel opgenomen in de daarmee samenhangende samenwerkingsovereenkomst, namelijk in artikel 11. Die termijn bepaalt mede de mogelijkheden van Stepwork om de overeenkomst van opdracht te beëindigen. [appellant] primaire stelling is dat, omdat Stepwork in haar brief van 19 juni 2018 over opzegging rept, alleen naar de opzeggingsmogelijkheid van de samenwerkingsovereenkomst gekeken mag worden. Vogens [appellant] moeten de stellingen van Stepwork over ontbinding van de overeenkomst buiten beschouwing blijven zodat de kantonrechter ten onrechte de beëindiging aan de bepalingen in het BW betreffende ontbinding heeft getoetst.
6.8
Het hof gaat niet mee in die stelling. De brief van 19 juni 2018 waarin Stepwork de overeenkomst met onmiddellijke ingang heeft beëindigd – in aansluiting op het gesprek tussen [appellant] en [naam2] van Stepwork eerder die dag - is gelet op de verdere bewoordingen en de daarin gegeven motivering veeleer aan te merken als een ontbinding dan als een opzegging in de zin van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomst. Dit is ook het standpunt dat Stepwork heeft ingenomen in de correspondentie die aan de dagvaarding in eerste aanleg is voorafgegaan. Het hof is van oordeel dat de term ‘opzegging’ in die brief daarom niet doorslaggevend is. [appellant] heeft dan ook niet reeds recht op de door hem gevorderde schadevergoeding, alleen omdat de voor opzegging in de samenwerkingsovereenkomst overeengekomen termijn niet is nageleefd en de overeenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd.
6.9
Vervolgens moet het hof toetsen of de door Stepwork genoemde tekortkomingen de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gebrekkige informatie die [appellant] over de tuchtklacht aan Stepwork heeft verstrekt en zijn handelwijze rond de patiënte op wie de tuchtklacht betrekking had een toerekenbare tekortkoming oplevert die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt.
6.1
Het hof deelt die gevolgtrekking. In de samenwerkingsovereenkomst is een brede informatieplicht opgenomen voor beide partijen. Naar het oordeel van het hofbracht de positie van opleider die [appellant] innam en de ernst van de tegen hem ingediende klacht mee dat hij Stepwork op de hoogte moest houden van het verloop van die klacht, omdat dit schadelijke gevolgen kon hebben voor vervulling van zijn taken als opleider. Vast staat dat [appellant] Stepwork bij het aangaan van de overeenkomst wel heeft laten weten dat er een tuchtklacht tegen hem liep. De stelling van [appellant] dat tussen het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst en de uitspraak van de tuchtrechter in Zwolle verder niets gebeurd was, kan het hof niet onderschrijven. Immers, uit de uitspraak van de tuchtrechter blijkt dat na de ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst het Centraal Medisch Tuchtcollege op 18 januari 2018 had geoordeeld dat de klacht ontvankelijk was en door de
tuchtrechter in Zwolle moest worden behandeld, terwijl vervolgens op 20 april 2018 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet gesteld dat hij van deze gebeurtenissen Stepwork op de hoogte heeft gesteld.
6.11
Datzelfde geldt voor zijn bemoeienissen met de patiënte in kwestie tijdens het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst. De gegrond bevonden klacht bij de tuchtrechter over de behandeling van [appellant] komt erop neer (i) dat [appellant] een experimentele behandeling heeft toegepast zonder collegiale toetsing, (ii) zich nadat de behandelrelatie was beëindigd onvoldoende heeft begrensd door met de patiënte contact te houden en (iii) dat hij zich tegenover haar negatief heeft uitgelaten laten over een andere behandelaar en het vertrouwen van patiënte in haar vader te ondermijnen. Gelet op deze klacht had [appellant] zich na het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst niet verder mogen bemoeien met de behandeling van deze patiënte zonder Stepwork in te lichten. Dat heeft hij wel gedaan, terwijl hij niet haar behandelaar was. [appellant] geeft in zijn memorie van grieven twee verschillende, deels met elkaar tegenstrijdige lezingen van wat die bemoeienis heeft ingehouden. Onder randnummer 68 stelt hij dat hij de patiënte heeft verwezen naar [naam3] – een psychotherapeut, verbonden aan Stepwork – met de bedoeling dat deze haar in zijn privépraktijk zou behandelen. Daar schrijft hij dat hij niet wist dat [naam3] deze patiënte bij Stepwork had aangemeld en dat hij er pas veel later achter is gekomen dat [naam2] die inschrijving ongedaan heeft gemaakt. Onder randnummer 75 stelt hij echter dat hijzelf de inschrijving bij Stepwork ongedaan heeft gemaakt toen hij erachter kwam dat Stepwork niet met de inschrijving kon instemmen. [appellant] heeft ook aangegeven dat hij bij het intakegesprek van de heer [naam3] met deze patiënte aanwezig had willen zijn. Dat duidt erop dat hij nog steeds contact bleef houden met deze patiënte, terwijl de tegen hem ingediende klacht nu juist daarop zag. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft hij ook op dit punt zijn informatieplicht geschonden.
6.12
Het hof is het niet met [appellant] eens dat deze tekortkomingen niet voldoende ernstig waren om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Deze tekortkomingen raken namelijk het vertrouwen dat Stepwork in [appellant] had en, tezamen met de door de tuchtrechter opgelegde maatregel en de vervallen BIG-inschrijving van [appellant] als psychotherapeut, de mogelijkheden voor [appellant] om verder als opleider te kunnen fungeren.
Grief 1 B treft geen doel.
De slotsom
6.13
Alleen de grief over de factuur betreffende de maand mei 2018 treft doel en in het verlengde daarvan de grief over de daarmee corresponderende incassokosten en rente. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, toewijzen een bedrag van € 2.250,- in hoofdsom (€ 1350 voor de maand mei 2018 en het door kantonrechter toewijsbaar geachte bedrag van € 900,- voor de maand juni 2018), te vermeerderen met de rente daarover vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen (respectievelijk 15 juni 2018 en 15 juli 2018). Het hof tekent daarbij aan dat het toegewezen deel van de vordering betrekking heeft op de nakoming van een handelsovereenkomst (anders dan de niet toegewezen schadevergoeding wegens het ontijdig opzeggen), zodat de handelsrente van artikel 6:119a BW zoals gevorderd toewijsbaar is.
Verder is een daarmee corresponderend gedeelte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar, neerkomende op € 438,38 (inclusief btw).
6.14
Het hof zal gelet op deze uitkomst de kosten van de procedure in beide instanties compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten moet dragen.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 29 juni 2021 en opnieuw rechtdoende
veroordeelt Stepwork om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan [appellant] te betalen € 2.250, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1350 vanaf
15 juni 2018 en over € 900,- vanaf 15 juli 2018, steeds tot de dag waarop deze bedragen volledig zijn betaald, en te vermeerderen met een bedrag van € 438,38 aan buitengerechtelijke incassokosten.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag
7 december 2021.