ECLI:NL:GHARL:2021:11254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.264.962/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van een vervalste handtekening in een leaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om de toerekening van een vervalste handtekening onder een leaseovereenkomst. De zoon van appellanten heeft namens de horecazaak van zijn vader, [appellant3], een leaseovereenkomst afgesloten. Kort na de totstandkoming van de overeenkomst is de leaseauto verloren gegaan door een ongeval waarbij de zoon om het leven is gekomen. De leasemaatschappij, Hiltermann Lease B.V., vordert betaling van de resterende leasetermijnen van € 80.933,70, vermeerderd met rente en kosten. Appellant [appellant3] betwist de geldigheid van de overeenkomst en stelt dat zijn handtekening vervalst is door zijn zoon.

De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de leasemaatschappij bewijs opgedragen van de ondertekening door [appellant3]. Na bewijslevering heeft de kantonrechter de vorderingen van de leasemaatschappij toegewezen. In hoger beroep oordeelt het hof dat de handtekening onder de overeenkomst niet van [appellant3] afkomstig is, maar dat aan hem kan worden toegerekend dat de leasemaatschappij de handtekening voor echt heeft gehouden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij het hof ook de omstandigheden in overweging neemt die hebben geleid tot de vervalsing van de handtekening.

Het hof concludeert dat de appellanten gebonden zijn aan de leaseovereenkomst en dat de leasemaatschappij recht heeft op de gevorderde bedragen. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de leasemaatschappij, en de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.962/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6551723)
arrest van 7 december 2021
in de zaak van

1.De Brass van Leeuwarden B.V.,

gevestigd te Leeuwarden,
hierna:
De Brass B.V.,
2. [appellante2] Beheer B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna:
[appellante2] Beheer,
3. [appellant3],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant3],
4. [appellante4],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante4],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
De Brass c.s.,
advocaat: mr. D. Gürses, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Hiltermann Lease B.V., rechtsopvolger van Auto Lease Company,
gevestigd te Hoofddorp,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna:
Hiltermann en ALC,
advocaat: mr. A. Neophitou, kantoorhoudend te Oss.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2020 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 2 juli 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.3
Na een aanhouding wegens schikkingsonderhandelingen hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een datum vastgesteld voor het uitspreken van dit arrest.

2.Samenvatting

2.1
De zoon van appellanten [appellant3] en [appellante4] is namens de horecazaak die zijn vader, [appellant3] , exploiteert een leaseovereenkomst aangegaan. De leaseauto is kort na de totstandkoming van de overeenkomst door een ongeval verloren gegaan. Daarbij is de zoon om het leven gekomen. Appellanten worden door de leasemaatschappij aangesproken tot betaling van de resterende leasetermijnen van totaal € 80.933,70, vermeerderd met rente en kosten. [appellant3] stelt dat hij geen leaseovereenkomst heeft gesloten en dat zijn handtekening onder de overeenkomst en de bijbehorende akten van hoofdelijk medeschuldenaarstelling is vervalst door zijn zoon.
2.2
In het (tussen)vonnis van 30 oktober 2018 heeft de kantonrechter te Leeuwarden de leasemaatschappij bewijs opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de overeenkomst en de akten namens appellanten De Brass B.V., [appellante2] Beheer en [appellant3] zijn ondertekend door [appellant3] . Na bewijslevering heeft de kantonrechter de vorderingen van de leasemaatschappij in het (eind)vonnis van 21 mei 2019 toegewezen.
2.3
In hoger beroep oordeelt het hof dat is komen vast te staan dat de handtekening onder de overeenkomst en de akten niet van [appellant3] afkomstig is. Aan [appellant3] wordt echter toegerekend dat de leasemaatschappij deze handtekeningen voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Het hoger beroep leidt dus niet tot een andere uitkomst. Het hof zal dit hierna motiveren.

3.De vaststaande feiten

3.1
ALC, houdt zich bezig met onder meer de verhuur en verlease van auto’s. Bank- & Geldadvies Nederland (hierna: BGN) is een tussenpersoon van ALC.
3.2
De Brass B.V. exploiteert een horecazaak in Leeuwarden. [appellante2] Beheer is enig aandeelhouder en bestuurder van De Brass B.V. en is alleen en zelfstandig bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen. [appellant3] is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellante2] Beheer en is als zodanig ook alleen en zelfstandig bevoegd. [appellante4] is de echtgenote van
[appellant3] .
3.3
Met het oog op de totstandkoming van een “financiële lease (huurkoop)overeenkomst” (hierna: leaseovereenkomst) heeft BGN op aangeven van Woltinge Auto’s B.V. vanaf 4 juli 2017 per telefoon contact gehad met de gebruiker van het telefoonnummer [nummer1] en per e-mail met de gebruiker van het e-mailadres [appellant3] @live.nl. Daarbij zijn vanaf genoemd e-mailadres onder meer de volgende stukken toegezonden: jaarcijfers van De Brass B.V. (jaarrekening 2015 en concept jaarrekening 2016), documenten van de dochter van [appellant3] (kopie paspoort, kopie arbeidsovereenkomst, kopie salarisstroken 04/05/06-2017 en kopie bankafschriften), een verklaring van goed betaalgedrag van hypotheekverstrekker ABN AMRO (ten gunste van
en [appellante4] ), een uittreksel van het kadaster en de aangifte IB 2015 van [appellant3] en [appellante4] , een kopie van het paspoort van [appellant3] en [appellante4] en een kopie van de ten name van De Brass B.V. staande bankpas.
De hiervoor genoemde concept jaarrekening 2016 van De Brass B.V. is door de accountant van De Brass B.V. op verzoek van [de zoon] , de zoon van [appellant3] en [appellante4] , per
e-mail aan [de zoon] @live.nl toegezonden, met in de cc het e-mailadres [appellant3] @live.nl.
3.4
Tussen ALC (als leasemaatschappij), De Brass B.V. (als eindgebruiker) en Woltinge Auto’s B.V. (als leverancier) is een op 17 juli 2017 gedateerde leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot een Mercedes Benz, type C-klasse. Bij al de genoemde partijen is een handtekening geplaatst, waarbij [appellant3] als ondertekenaar van De Brass B.V. staat vermeld. De totale leaseprijs bedraagt € 81.346,-. In artikel 2.9 van de leaseovereenkomst is bepaald dat de eindgebruiker zich voor eigen rekening en risico verbindt het object in goede staat te onderhouden, te verzekeren en gedurende de leaseperiode verzekerd te houden en dat alle kosten, schaden en doorbelastingen voortvloeiend uit houderschap van het object voor rekening van de eindgebruiker komen en prompt door de eindgebruiker zullen worden voldaan.
3.5
Op de leaseovereenkomst zijn de algemene voorwaarden financiële lease (huurkoop) versie 01-06-2012 van toepassing. In artikel 33 van deze algemene voorwaarden is bepaald dat bij algeheel verlies of vergaan van het object, de overeenkomst met onmiddellijke ingang zal zijn geëindigd en dat de eindgebruiker aan de leasemaatschappij een onmiddellijke schadevergoeding verschuldigd is die gelijk is aan het totaal van nog niet verschenen leasetermijnen die de eindgebruiker bij het voortduren van de overeenkomst gehouden zou zijn geweest te voldoen.
3.6
Verder is opgesteld een akte van hoofdelijk medeschuldenaarstelling, waarin [appellante2] Beheer zich naast De Brass B.V. hoofdelijk aansprakelijk stelt voor voldoening van wat ALC van De Brass B.V. te vorderen heeft. In deze akte staat [appellant3] als ondertekenaar namens [appellante2] Beheer en De Brass B.V. vermeld.
3.7
Daarnaast is een op 17 juli 2017 gedateerde akte van hoofdelijk medeschuldenaarstelling gesloten, waarin [appellant3] en [appellante4] zich naast De Brass B.V. hoofdelijk aansprakelijk stellen. Bij al de genoemde partijen is een handtekening geplaatst, waarbij [appellant3] als ondertekenaar namens De Brass B.V. staat vermeld.
3.8
De Mercedes Benz is op 20 juli 2017 door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) op naam gesteld van De Brass B.V. als nieuwe eigenaar/houder.
3.9
Over juli 2017 zijn door De Brass B.V. aan ALC bedragen van € 412,30 (leasetermijn juli 2017) en € 181,50 (eenmalige administratiekosten) betaald. Een incasso door ALC van 14 augustus 2017 ter hoogte van € 1.065,11 is op 15 augustus 21 gestorneerd.
3.1
Op 31 juli 2017 is de Mercedes Benz door een ongeval verloren gegaan. Daarbij is [de zoon] om het leven gekomen.
3.11
Per brief van 21 september 2017 heeft de advocaat van Brass c.s. een beroep gedaan op de ongeldigheid van de leaseovereenkomst en is aangekondigd dat Brass c.s. geen betaling meer aan ALC zullen voldoen.
3.12
Bij brief van 29 september 2017 aan De Brass c.s. heeft ALC met een verwijzing naar artikel 2.9 van de leaseovereenkomst en artikel 33 van de algemene voorwaarden bevestigd dat de huurovereenkomst is ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van
€ 80.933,70 wegens de resterende leasetermijnen.
3.13
Op 18 juni 2018 is ALC gefuseerd met Hiltermann, met Hiltermann als verkrijgende rechtspersoon.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Inleiding
4.1
De grieven (I tot en met V) van De Brass c.s. zijn gericht tegen de bewijswaardering van de kantonrechter in het eindvonnis. Hiltermann heeft in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep twee grieven (I en II) aangedragen tegen het tussenvonnis en een eiswijziging ingesteld.
4.2
De eiswijziging van Hiltermann houdt in dat subsidiair wordt gevorderd de betaling van € 55.590,-, vermeerderd met rente en kosten. De Brass c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen reden om de eiswijziging (die bij memorie van antwoord en dus tijdig is ingesteld) ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis.
4.3
Met de grieven die De Brass c.s. tegen het vonnis van de kantonrechter hebben aangevoerd komen zij in de kern op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant3] de overeenkomst en de akten heeft afgesloten en heeft ondertekend. De Brass c.s. bestrijden dat. Volgens hen zijn de overeenkomst en de akten niet rechtsgeldig tot stand gekomen omdat niet [appellant3] maar zijn zoon [de zoon] deze, zonder volmacht en zonder toestemming van
[appellant3] en/of De Brass B.V., heeft gesloten en daarbij de handtekening van [appellant3] heeft vervalst.
4.4
Hiltermann meent dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant3] de overeenkomst en de akten zelf heeft ondertekend. Nader deskundigenonderzoek zoals in hoger beroep door De Brass c.s. in het geding is gebracht, leidt niet tot een andere uitkomst. Bijzondere omstandigheden in dit geval maken namelijk dat ALC als rechtsvoorganger van Hiltermann de handtekening van [appellant3] voor ‘echt’ heeft gehouden en heeft mogen houden. Ook op deze grond kunnen De Brass c.s. aan nakoming van de overeenkomst en de akten worden gehouden. Subsidiair voert Hiltermann aan dat zij in ieder geval aanspraak kan maken op het aan de leverancier betaalde bedrag voor de auto (minus de aanbetaling). Dit laatste uit hoofde van onverschuldigde betaling, wanprestatie en/of onrechtmatige daad.
Handtekening op overeenkomst en akten niet van [appellant3]
4.5
In de procedure bij de kantonrechter heeft Hiltermann in het geding gebracht een rapport van 19 november 2018 van forensisch deskundige ing. [de deskundige1] , verbonden aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO), die indicatief schriftvergelijkend onderzoek heeft verricht. Het onderzoeksmateriaal bestond uit de documenten waarop het logo van BGN staat en een kopie van het paspoort van [appellant3] . Op basis van dit materiaal acht NFO het aannemelijk dat de te onderzoeken handtekeningen zijn geproduceerd door één en dezelfde persoon. Daarbij is aangetekend dat om met een hoge mate c.q. een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te kunnen oordelen of de handtekeningen echt van [appellant3] zijn, een representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire (dwz. circa 10-15 vergelijkingshandtekeningen) van [appellant3] ter beschikking dient te worden gesteld.
4.6
In hoger beroep hebben De Brass c.s. een nader deskundigenrapport van 10 februari 2021 overgelegd van gerechtelijk deskundige voor handschriftonderzoek [de deskundige2] , verbonden Niehoff & De Jong. Daarin is geconcludeerd dat het NFO-onderzoek niet voldoet aan een wetenschappelijk gefundeerde werkwijze en dat aan de in het NFO-rapport geformuleerde conclusies geen waarde kan worden gehecht. Verder is op basis van 40 onbevangen vervaardigde handtekeningen op documenten afkomstig uit de jaren 1998-2018, waaronder ook handtekeningen die relatief kort voor en na de datum van het betwiste document zijn vervaardigd, geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat de handtekening niet van [appellant3] afkomstig is dan dat deze wel van hem afkomstig is. De mate van waarschijnlijkheid is gebaseerd op een schaal van 6, waarbij 1 “ongeveer even waarschijnlijk” is, 3 “waarschijnlijk” en 6 “extreem waarschijnlijk”.
4.7
Op basis van het rapport van handschriftdeskundige [de deskundige2] en de in hoger beroep aanvullend overgelegde schriftelijke verklaringen van [appellant3] en [appellante4] , gaat het hof ervan uit dat de handtekeningen van [appellant3] op de overeenkomst en de akten niet van hemzelf afkomstig zijn, maar dat zijn zoon [de zoon] deze handtekeningen heeft geplaatst (en dus heeft vervalst). Deskundige [de deskundige2] beschikte, anders dan de NFO-deskundige, over representatief referentiemateriaal en Hiltermann heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat de onderzoeksmethode, de bevindingen of het daaraan verbonden waarschijnlijkheidsoordeel van deskundige [de deskundige2] onjuist zijn. Dat oordeel strookt bovendien met de schriftelijke verklaringen die [appellant3] en [appellante4] over de feitelijke gang van zaken hebben afgelegd. Daaruit komt naar voren dat [appellant3] niet betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomst en de akten en dat niet hij maar zijn zoon [de zoon] de handtekeningen namens hem en zonder zijn toestemming heeft geplaatst.
ALC/Hiltermann heeft de handtekening voor echt gehouden en mocht dat redelijkerwijs ook
4.8
Vast staat dat ALC als rechtsvoorganger van Hiltermann de handtekeningen van
[appellant3] op de in het geding zijnde documenten wel voor echt heeft gehouden. Het hof is van oordeel dat ALC ook redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat die handtekeningen van [appellant3] zelf afkomstig waren. Uit de stukken blijkt dat de overeenkomsten tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een tussenpersoon, BGN. Deze tussenpersoon heeft de noodzakelijke gegevens verzameld en de identiteit van haar contractspartij(en) geverifieerd door middel van een legitimatiebewijs van [appellant3] en [appellante4] . Gelet hierop en gezien de aard van de verstrekte gegevens - waaronder ook andere persoonlijke documenten van [appellant3] en [appellante4] , zoals de aangifte IB van [appellant3] en [appellante4] en een verklaring van goed betaalgedrag van hypotheekverstrekker ABN AMRO ten gunste van [appellant3] en [appellante4] - mocht ALC er op vertrouwen dat de handtekeningen van [appellant3] zelf afkomstig waren. Tot een nadere identiteitsverificatie was ALC, anders dan De Brass c.s. menen met onder andere hun betoog over de elektronische handtekening, in dit geval niet gehouden. Het hof betrekt hierbij dat ook niet is gebleken, uit onderzoek van deskundigen of anderszins, dat de op de documenten voorkomende handtekeningen aanleiding gaven of hadden moeten geven tot een vermoeden van vervalsing.
Bijzondere omstandigheden aanwezig
4.9
De volgende vraag is of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat aan [appellant3] valt toe te rekenen dat ALC de handtekeningen van [appellant3] voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs heeft mogen houden.
4.1
Daarbij neemt het hof het volgende tot uitgangspunt. Wanneer iemand door zich valselijk als een ander voor te doen iets voor die ander verklaart geldt als uitgangspunt dat die ander zich tegen degene tot wie de verklaring is gericht erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36, 3:61 lid 2 en 6:147 BW vloeit evenwel voort dat dit onder omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij rechtvaardigen dat aan degene voor wie valselijk iets is verklaard, geheel of ten dele wordt toegerekend dat geadresseerde de verklaring voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. De omstandigheden kunnen dus ook van dien aard zijn dat het slechts in een bepaalde mate aan degene voor wie valselijk is verklaard, moet worden toegerekend dat de geadresseerde gerechtvaardigd op die verklaring heeft vertrouwd, en dat dit voor het overige voor rekening en risico van de geadresseerde blijft.
Bij deze beoordeling kan onder meer een rol spelen in hoeverre partijen adequate voorzorgsmaatregelen hebben genomen om te voorkomen dat een derde in staat is zich voor een van hen uit te geven. In verband daarmee mag in een voorkomend geval van partijen worden verwacht dat zij uiteenzetten welke inspanningen zij zich hebben getroost om te achterhalen op welke wijze de derde zich valselijk als een van hen heeft kunnen voordoen en wat deze inspanningen hebben opgeleverd. [1]
4.11
Het hof oordeelt dat zich in deze zaak omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat aan [appellant3] geheel wordt toegerekend dat ALC de handtekening van [appellant3] onder de overeenkomst en de akten voor echt heeft gehouden en redelijkerwijs mocht houden. Daarvoor is het volgende van belang.
4.12
De zoon van [appellant3] had volledige toegang tot de financiële gegevens van De Brass c.s. Dat valt nog te verklaren door het feit dat hij in de horecazaak werkzaam was, onder meer als beheerder van de kas. Klaarblijkelijk kon hij echter ook - zonder dat daar een reden voor is gebleken - beschikken over persoonlijke documenten van zijn ouders, zoals hun legitimatiebewijs, hun aangifte IB en een verklaring van goed betaalgedrag van de hypotheekverstrekker. Daarbij komt dat [appellant3] kennelijk ook zijn e-mailberichten niet las. In hoger beroep is ter zitting namelijk gebleken dat hij het gebruik van zijn e-mailadres geheel aan zijn kinderen overliet en hiermee geen bemoeienis had. Zijn zoon was hierdoor in staat de benodigde documenten ter verkrijging van een leaseovereenkomst op naam van De Brass B.V. met een vervalste handtekening per e-mail te verzenden en eerste betalingen ten laste van De Brass B.V. te voldoen, zonder dat [appellant3] daarin inzicht had en daarop enig toezicht uitoefende.
Evenmin heeft [appellant3] in de periode na de contractsluiting tot de datum van het ongeval ingegrepen. Dit terwijl vast staat dat [appellant3] op enig moment tijdens zijn verblijf in het buitenland in die periode op de hoogte is geraakt van de transactie die zijn zoon is aangegaan. Daarbij gaat het hof voorbij aan de stelling van de advocaat van De Brass c.s. ter zitting in hoger beroep dat [appellant3] de precieze details van de contractsluiting niet bekend waren. Voor zover [appellant3] zelf niet heeft doorgevraagd dan wel door zijn echtgenote niet volledig is geïnformeerd, dient dat voor zijn eigen rekening te komen. Daarnaast kan uit de verklaring van [appellant3] worden afgeleid dat hij in ieder geval voldoende wist om de noodzaak te voelen om tot annulering van de overeenkomst over te gaan. Door daar niet direct actie op te ondernemen en de situatie op zijn beloop te laten, heeft [appellant3] er aan bijgedragen dat ALC ervan uit mocht gaan dat hij de overeenkomst en de akten zelf was aangegaan.
4.13
De conclusie is dat De Brass B.V. als contractspartij bij de leaseovereenkomst en
[appellant3] en [appellante4] als hoofdelijk medeschuldenaren gebonden zijn aan nakoming van de verplichtingen uit de leaseovereenkomst. Dat de handtekening onder de akte hoofdelijk medeschuldenaarstelling van [appellante4] is, is niet in geschil. Voor zover [appellante4] in eerste aanleg als verweer heeft aangevoerd dat die handtekening onder invloed van dwaling is geplaatst, gaat het hof daaraan voorbij. Dat [appellante4] niet wist of begreep wat zij tekende, komt voor haar rekening en niet voor die van ALC/Hiltermann.
Incidenteel hoger beroep
4.14
Hiltermann heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Omdat de voorwaarde waaronder Hiltermann het hoger beroep heeft ingesteld niet is vervuld, behoeft dit incidenteel hoger beroep geen bespreking.

5.De slotsom

5.1
De grieven over de bewijswaardering ten aanzien van de echtheid van de handtekening zijn weliswaar terecht voorgesteld, maar leiden niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd.
5.2
De Brass c.s. zullen, als de in het ongelijk te stellen partijen, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Omdat de voorwaarden waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet in vervulling is gegaan, wordt aan een proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep niet toegekomen.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hiltermann zullen worden vastgesteld op € 2.020,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV à € 2.031,-).
5.4
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 21 mei 2019;
veroordeelt De Brass c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hiltermann vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en op € 4.062,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van
dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt De Brass c.s. in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval De Brass c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, H. de Hek en W.A. Zondag en is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021 door de rolsraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:783, rov. 3.1.2. en 3.1.3.