ECLI:NL:GHARL:2021:11228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.299.815
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel aangevochten. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder verlengd tot 10 december 2021. De moeder verzocht het hof om deze beslissingen te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige], die sinds 10 maart 2020 bij de pleegmoeder woont. De moeder ontkent de zorgen en accepteert geen hulpverlening, wat de situatie bemoeilijkt. Het hof oordeelt dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de moeder niet in staat lijkt om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ook noodzakelijk is, gezien de aanhoudende zorgen over de opvoedingssituatie. De moeder heeft weliswaar positieve ontwikkelingen aangevoerd met betrekking tot de verzorging van haar andere kinderen, maar het hof benadrukt dat de situatie van [de minderjarige] voorop staat. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarmee de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] zijn verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.815
(zaaknummer rechtbank Overijssel 265797)
beschikking van 7 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. ter Mors te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.
Als informant is door het hof aangemerkt en opgeroepen:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 2 september 2021;
  • een brief van de GI van 28 oktober 2021;
  • een e-mail van de GI van 4 november 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder per telefoonverbinding;
  • mr. M.P. Smit als waarnemer voor mr. Ter Mors;
  • [naam1] en [naam2] namens de GI.
De vader en de pleegmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [woonplaats1] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 10 maart 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 24 maart 2020 en een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 24 maart 2020.
3.3
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 10 juni 2020 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de pleegmoeder tot 10 juni 2020.
3.4
Bij beschikking van 8 juni 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 10 juni 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op het adres van de pleegmoeder verleend voor een half jaar, tot 10 december 2020.
3.5
Bij beschikking van 2 december 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de pleegmoeder verlengd tot 10 juni 2021. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 13 april 2021.
3.6
Tot de uithuisplaatsing woonde [de minderjarige] bij de moeder. Sinds 10 maart 2020 woont zij
bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 10 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de pleegmoeder verlengd voor de duur van zes maanden tot 10 december 2021. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aangehouden tot 2 december 2021.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert mondeling verweer.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor genoemde criteria. Er zijn nog steeds veel zorgen over [de minderjarige] . In de speltherapie wordt gezien dat [de minderjarige] zich verantwoordelijk voelt voor de volwassenen in haar leven en klem lijkt te zitten in haar loyaliteit naar de vader, de moeder en de pleegmoeder. Er zijn zorgen over de hechting van [de minderjarige] en over de gevolgen van de agressie en fysieke en verbale ruzies tussen de ouders die zij heeft meegemaakt en waaraan zij beeldende herinneringen heeft. Ook zijn er in het pleeggezin zorgen over het gedrag van [de minderjarige] , waaronder het terugschieten in sociaal-emotioneel gedrag van een zeer jong kind. Dit alles maakt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Gebleken is dat de moeder de bestaande zorgen en de ernst daarvan ontkent. Zij accepteert om die reden geen hulpverlening die [de minderjarige] nodig heeft. Voor de GI is niet duidelijk of het ontbreken van inzicht bij de moeder voortkomt uit eigen problematiek van de moeder. Een psychodiagnostisch onderzoek bij de moeder is nog altijd niet van de grond gekomen en is volgens de moeder ook niet nodig. De moeder zegt wel dat zij openstaat voor hulpverlening, omdat zij wil dat haar kind weer bij haar komt wonen dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, maar door haar opstelling werkt zij de totstandkoming van die hulpverlening tegen. Dit is ook tijdens de mondelinge behandeling gebleken. Gelet hierop acht het hof verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar noodzakelijk.
Uithuisplaatsing
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat ook verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat de situatie niet is verbeterd sinds de beschikking van dit hof van 13 april 2021. Zoals hiervoor is overwogen, heeft een psychodiagnostisch onderzoek nog altijd niet plaatsgevonden, zodat er nog steeds onvoldoende zicht is op de persoonlijkheid van de moeder. Het is ook nog niet duidelijk of de opvoedingsvaardigheden van de moeder voldoende aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] en, als dit niet zo is, of dit is te ondervangen door de inzet van hulpverlening. Daarbij geldt dat [de minderjarige] gelet op de hiervoor genoemde zorgen veel van haar opvoeder(s) vraagt.
De moeder heeft in haar beroepschrift naar voren gebracht dat er wel positieve ontwikkelingen zijn sinds de beschikking van 13 april 2021, omdat inmiddels is gebleken dat de moeder de verzorging en opvoeding van de halfbroertjes van [de minderjarige] , [halfbroertje1] en [halfbroertje2] , aankan. Volgens de moeder is er daarom geen enkele belemmering meer voor het eindigen van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Daargelaten dat het in deze zaak om [de minderjarige] gaat en niet om [halfbroertje1] en [halfbroertje2] , is gebleken dat [halfbroertje1] en [halfbroertje2] sinds 12 oktober 2021 (opnieuw) met spoed uit huis zijn geplaatst, nadat de moeder een gezinsopname heeft geweigerd.
5.5
[de minderjarige] woont al meer dan anderhalf jaar bij de pleegmoeder. Het hof acht het net als de kinderrechter in het belang van [de minderjarige] dat zij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt over haar perspectief. Er is een beoordelingsboog afgenomen en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de uitkomsten hiervan op korte termijn met de moeder zullen worden besproken.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juni 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, E.B. Knottnerus en E. de Boer, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 7 december 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.