ECLI:NL:GHARL:2021:11225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.297.229
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in hoger beroep met raadsonderzoek en proefcontacten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2018. De ouders, de moeder en de vader, hebben gezamenlijk het gezag over het kind. Tot oktober 2019 woonde de minderjarige bij de moeder, waarna zij bij de vader is gaan wonen. De rechtbank Overijssel had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zou zijn, met een regeling voor contact tussen de moeder en het kind onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als doel de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te laten vaststellen en een zorgregeling te creëren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2021 hebben beide ouders hun zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de andere ouder en het gebrek aan contact tussen de moeder en het kind. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek moet onder andere begeleide proefcontacten tussen de moeder en de minderjarige omvatten. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden en zal de raad verzoeken om uiterlijk op 1 juni 2022 te rapporteren over de uitkomsten van het onderzoek en de proefcontacten. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling zal worden genomen na ontvangst van dit rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.229
(zaaknummer rechtbank Overijssel 258537)
beschikking van 7 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.F. Jansen te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 11 juni 2021;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Jansen van 2 november 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft tot oktober 2019 bij de moeder gewoond. Sinds oktober 2019 woont zij bij de vader.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 mei 2020 is [de minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel (hierna: de GI) gesteld tot 12 mei 2021. Bij beschikking van
30 april 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald en als regeling inzake het recht van het kind op een gelijkwaardig contact met beide ouders vastgesteld dat [de minderjarige] onder regie van de GI en met begeleiding en toezicht van [naam2] omgang met de moeder heeft. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna ook: de zorgregeling).
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen:
  • primairdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn en een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige] ;
  • subsidiairvoor het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de moeder wordt bepaald: als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] in de even weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de moeder verblijft en in de oneven weken van woensdag 12.00 uur tot 18.00 uur; en
  • te bepalen dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 250,- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met de door de moeder verzochte zorgregeling, tot een maximum van € 10.000,-.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben; of
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] onder regie van de GI en met begeleiding en toezicht van [naam2] omgang met de moeder heeft. De ondertoezichtstelling – en daarmee de betrokkenheid van de GI – is echter op 12 mei 2021 geëindigd. De kinderrechter heeft in de beschikking van 30 april 2021 vastgesteld dat van de ondertoezichtstelling geen positief resultaat meer verwacht mag worden wat betreft het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben beide ouders te kennen gegeven dat zij het wel in het belang van [de minderjarige] achten dat [de minderjarige] (een vorm van) contact met de moeder heeft. Gebleken is echter dat dit contact sinds [de minderjarige] in oktober 2019 bij de vader is gaan wonen, niet structureel van de grond is gekomen en dat de moeder en [de minderjarige] elkaar sinds augustus 2020 helemaal niet meer hebben gezien. De ouders wijzen naar elkaar als oorzaak van het uitblijven van contact tussen de moeder en [de minderjarige] en beide ouders hebben zorgen geuit over de veiligheid van [de minderjarige] bij de andere ouder.
5.4
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven.
In 2020 heeft de raad een (beschermings)onderzoek gedaan en in april 2020 heeft de raad rapport uitgebracht. Het hof heeft dat rapport niet. De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden (opnieuw) onderzoek te doen, onder de voorwaarde dat beide ouders toezeggen aan dat onderzoek te zullen meewerken. Beide ouders hebben vervolgens inderdaad toegezegd te zullen meewerken aan een raadsonderzoek naar de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Op een vraag van het hof heeft de raadsvertegenwoordiger bevestigd dat de raad ook een aantal proefcontacten tussen de moeder en [de minderjarige] kan begeleiden, indien het hof hierom verzoekt. De vader heeft toegezegd ook aan dergelijke proefcontacten te zullen meewerken.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige] ?
Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders is wenselijk in het belang van [de minderjarige] , afhankelijk van het advies van de raad over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ?
Welke stappen moeten worden genomen om tot die verdeling te kunnen komen en op welke termijn kunnen die stappen plaatsvinden?
Aangezien de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] op dit moment nog bij de vader is, verzoekt het hof de raad om uiterlijk tussen 1 maart 2022 en 1 mei 2022 een aantal begeleide proefcontacten tussen de moeder en [de minderjarige] te laten plaatsvinden, waarbij het aan de raad wordt overgelaten om plaats, tijd en duur van die contacten te bepalen. De uitkomsten daarvan kunnen in het raadsrapport en advies worden meegenomen. Het hof zal de raad verzoeken om uiterlijk op 1 juni 2022 over het verloop van het onderzoek en de proefcontacten te rapporteren en te adviseren, zodat die bevindingen en het advies door het hof kunnen worden meegewogen bij zijn (eind)beslissing. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als hiervoor onder 5.5 omschreven en daaromtrent uiterlijk op
1 juni 2022te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen.
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. E. de Boer;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, voorzitter, E.B. Knottnerus en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 7 december 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.