ECLI:NL:GHARL:2021:11179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
200.298.415/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling en systeemtherapie voor ouders na onvoldoende ouderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben sinds 10 april 2019 te maken met een ondertoezichtstelling. De moeder heeft in hoger beroep acht grieven ingediend tegen de verlenging van deze ondertoezichtstelling, die door de kinderrechter was vastgesteld tot 10 april 2022. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de mening van de minderjarigen is gehoord en de mondelinge behandeling op 24 november 2021 heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn gebleken om tot een goed genoeg ouderschap te komen, ondanks de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI). De ouders hebben aangegeven bereid te zijn om in een vrijwillig kader systeemtherapie te volgen, waarbij ook hun nieuwe partners betrokken zullen worden. Het hof heeft geconcludeerd dat de GI onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de ouders te ondersteunen in het naleven van de zorgregeling en dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, mits de ouders zich aanmelden voor de systeemtherapie.

Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd voor de duur van een maand na de uitspraak, zodat de GI de ouders kan begeleiden naar de hulpverlening. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een langere periode is afgewezen. De ouders zijn nu verantwoordelijk voor het starten van de systeemtherapie, en het hof heeft vertrouwen in hun bereidheid om deze stap te zetten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.415/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 134898 en 135441)
beschikking van 30 november 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Borsch te Leek,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1) de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen,
(2)
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 april 2021 en 12 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(s), ingekomen op 12 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 3 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 6 september 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 november 2021 met bijlage(n).
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hierna nader te noemen, hebben bij brieven van
10 november 2021 aan het hof hun mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
[de minderjarige1] heeft vooruitlopend hierop, bij brief van 13 oktober 2021, aan het hof laten weten dat de brief van 10 november 2021 zou volgen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 november 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn, via telefoon/skype-verbinding, verschenen [naam1] en [naam2] . Ook de vader was aanwezig.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn gehuwd geweest. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2010.
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 10 april 2019 onder toezicht.
3.3
Bij beschikking van 12 mei 2021 is de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering vervangen door de huidige GI.
3.4
Aanvankelijk verbleven de kinderen de helft van de tijd bij elk van de ouders. Bij beschikking van 2 juni 2021 is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder bepaald en een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om het weekend van vrijdagmiddag 17:00 uur tot maandagochtend naar school en een deel van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Voor zover hier van belang heeft de kinderrechter bij de bestreden beschikking van
12 mei 2021 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 10 april 2022.
4.2
De moeder is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
12 mei 2021. Deze grieven zien op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking (op dat punt) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, dan wel te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt beëindigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is het eens met de beoordeling van de kinderrechter over de noodzaak van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de motivering van de kinderrechter zoals opgenomen onder rechtsoverweging 5.1 over. Het hof voegt daar het volgende aan toe om aan te geven waarom de noodzaak voor een ondertoezichtstelling er nu niet meer is.
5.3
Tijdens de zitting is gebleken dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet wordt nagekomen. De kinderen en de vader stemmen nu gezamenlijk per whatsapp af wanneer zij contact hebben. Volgens de vader ziet hij de kinderen nauwelijks en zijn de vader en de kinderen elkaar kwijtgeraakt. Aanleiding voor het afwijken van de zorgregeling is gelegen in een – zoals de ouders dat noemen – ‘incident’ rondom de vakantie van de kinderen met de vader, welk incident naar het oordeel van het hof te groot is gemaakt/geworden. De kinderen hebben hierdoor de vrijheid gekregen om zelf te bepalen wanneer zij al dan niet contact willen hebben met hun vader. Dit heeft ertoe geleid dat de vader (nog meer) op afstand is komen te staan. In de aanleiding, het verloop en de uitkomst van het incident ziet het hof de bevestiging van de zorgen die er zijn over het gezinssysteem. Het is de ouders nog niet gelukt om tot een goed genoeg gezamenlijk (parallel) ouderschap te komen. In beginsel zou dit een reden kunnen zijn om de ondertoezichtstelling van de kinderen in stand te laten. De betrokkenheid van de GI is echter, voor zolang zij nu betrokken is bij dit gezinssysteem, te weinig helpend geweest. De ouders hebben ervaren dat er geen tot weinig contacten met de GI zijn geweest, en dat er veelal niet is gereageerd op (contact)verzoeken van de ouders. Ook is hulpverlening niet ingezet of tot stand gekomen. Voor het hof valt het daarbij op dat uit de stukken ook niet blijkt op welke wijze GI inspanningen heeft gepleegd om er voor te zorgen dat tenminste de zorgregeling werd nagekomen zoals die door de rechtbank is vastgelegd. De GI heeft ook niet om wijziging van deze door de rechter bepaalde zorgregeling verzocht.
5.4
Met de ouders is besproken wat het alternatief voor een ondertoezichtstelling zou kunnen zijn. Het gaat weliswaar goed met de kinderen op school en ze lijken wat rust te vinden, maar ook de andere ontwikkelingsbedreigingen (die niet zozeer in de kinderen maar in het gezinssysteem zitten) moeten worden weggenomen. De ontwikkeling naar volwassenheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] staat anders de komende jaren nog zwaar onder druk. Daarnaast is het ter zitting ook duidelijk geworden dat zowel de vader en de moeder veel verdriet en onmacht ervaren. De huidige situatie kent alleen maar verliezers. Positief is dat beide ouders zich ter zitting bereid hebben verklaard om met professionele hulpverlening met elkaar in gesprek te gaan om tot een goed genoeg (parallel) ouderschap te komen. Om deze stap te kunnen maken, is afgesproken dat beide ouders ook hun partners bij de hulpverlening betrekken.
De ouders zien – met dit in het achterhoofd – een doorverwijzing naar het vrijwillige hulpverleningskader voor het voeren van systeemtherapie (met beide nieuwe partners die steun kunnen bieden) onder de leiding van [naam3] , te [plaats] , als een reële en goede optie. Zij zijn bereid hieraan mee te werken en zich hiervoor in te zetten. De GI heeft ter zitting aangegeven zich hierbij te kunnen aansluiten; ook in het gedwongen hulpverleningskader van de ondertoezichtstelling werd aan de inzet van soortgelijke hulpverlening gedacht. Omdat bij het hof voldoende vertrouwen bestaat dat de ouders de hulpverlening in het vrijwillig kader gaan oppakken, is het hof van oordeel dat niet langer aan het wettelijk criterium van de ondertoezichtstelling is voldaan. Vanwege de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen, is het wel van wezenlijk belang dat de systeemtherapie daadwerkelijk van de grond komt. Om pragmatische reden is daarom afgesproken dat het hof de ondertoezichtstelling in stand zal laten voor de duur van een maand na heden, zodat de GI de ouders kan begeleiden naar deze hulpverlening in het vrijwillige kader. Zodra de ouders (en hun partners) zijn aangemeld voor de systeemtherapie, vertrouwt het hof erop dat zij de therapie zullen starten en afmaken en dat zij eventuele nodig geachte vervolgtherapie zullen doorlopen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking van 12 mei 2021 voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling bekrachtigen tot een maand na heden en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor langere duur afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 mei 2021 voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft voor de periode tot een maand na heden en vernietigt die beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling voor langere duur en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van een maand na heden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, C. Koopman en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 30 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.