ECLI:NL:GHARL:2021:11177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
200.297.606/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van de moeder's verleden

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021, en de rol van de moeder in deze situatie. De moeder heeft een problematische geschiedenis, waaronder eerdere uithuisplaatsingen van haar vier andere kinderen, en heeft niet aangetoond dat haar situatie is verbeterd. De kinderrechter had eerder op 3 maart 2021 de uithuisplaatsing van de minderjarige afgewezen, maar na een spoedmachtiging op 25 maart 2021 is de minderjarige in een pleeggezin geplaatst. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter, maar het hof oordeelt dat de eerdere beslissing moet blijven gelden. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende kansen heeft benut om haar opvoedingsvaardigheden te verbeteren en dat een nader onderzoek naar haar opvoedingscapaciteiten in strijd is met de belangen van de minderjarige. De moeder heeft een belast verleden, waaronder psychische problemen en een instabiele woonsituatie, wat haar opvoedingscapaciteiten in twijfel trekt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.606/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177922)
beschikking van 30 november 2021
in het hoger beroep van:
[de moeder](de moeder),
woonplaats: geheim (bij het hof bekend),
advocaat: mr. F. Pool (in Rotterdam).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
(in Amsterdam),
(2)
[de vader](de vader),
woonplaats: [woonplaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in]
2021.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kunnen nemen.
De ouders wonen (op papier) niet samen. De vader staat ingeschreven bij zijn moeder (oma vaderszijde), maar verblijft meestal bij de moeder.
2.2
De moeder heeft uit eerdere relaties nog vier minderjarige kinderen. Deze kinderen zijn allen uit huis geplaatst. Het gezag van de moeder over deze kinderen is beëindigd.
De vader heeft twee kinderen uit twee eerdere relaties. Het oudste kind woont bij de vader (en oma vaderszijde). De jongste woont in een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.3
De kinderrechter heeft op 3 maart 2021 de toen nog ongeboren [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 februari 2021 tot 23 februari 2022. De kinderrechter heeft toen ook het verzoek van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] afgewezen.
2.4
De moeder en [de minderjarige] zijn [in] 2021, een dag na de geboorte van [de minderjarige] , geplaatst in het moeder-kind huis [naam1] . Op 25 maart 2021 is deze opname voortijdig beëindigd.
2.5
Op 25 maart 2021 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 25 maart 2021 tot 22 april 2021.
2.6
Vanaf 25 maart 2021 verblijft [de minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op
21 april 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft beslist dat [de minderjarige] moet wonen in een pleeggezin (een machtiging uithuisplaatsing verleend) tot uiterlijk 23 februari 2022.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen, of de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere termijn moet verlenen.
Als het hof het verzoek van de GI niet afwijst, wil de moeder dat er een onderzoek wordt gedaan om te kijken of [de minderjarige] weer thuis kan wonen (artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2
De GI vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 19 juli 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 30 juli 2021;
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
5.2
De zitting bij het hof was op 3 november 2021.
Aanwezig waren:
- de moeder, met mr. J.T.M. Sengers (kantoorgenoot van mr. Pool);
- [naam2] , [naam3] en [naam4] voor de William Schrikker Stichting;
- de vader.

6.De redenen voor de beslissing

Uithuisplaatsing
6.1
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek).
6.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat zij deze ook goed heeft gemotiveerd. Het hof sluit zich - na eigen onderzoek - bij die beslissing en motivering aan.
Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter.
6.3
De moeder wil een kans om te laten zien dat zij, het liefst met de vader samen, [de minderjarige] kan verzorgen en opvoeden. Volgens de moeder is haar situatie nu gewijzigd en moet er daarom niet naar haar verleden worden gekeken. Nadat [de minderjarige] was geboren, had de moeder last van paniekaanvallen en heeft zij beslissingen genomen die niet goed waren. Daarvoor heeft zij medicijnen gekregen en van paniekaanvallen is nu geen sprake meer. Het hof vindt dat het verleden van de moeder wel een rol speelt bij de beslissing. Er zijn veel ernstige dingen gebeurd in het verleden. De moeder is als kind zelf onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. Zij heeft een heel belast verleden waarin het haar als kind aan veiligheid heeft ontbroken. Zij heeft verschillende gewelddadige relaties gehad met mannen. De vier kinderen die uit deze relaties zijn geboren, zijn allen uithuisgeplaatst en de moeder heeft geen gezag meer over hen. Eén van de redenen van deze uithuisplaatsing was dat de moeder haar kinderen onvoldoende kon beschermen. Zij bracht haar kinderen in situaties waarin sprake was van instabiliteit, ernstige vervuiling en fysieke en emotionele onveiligheid. De politie heeft een keer een ernstig vervuilde woning van de moeder aangetroffen, waar het stonk naar urine en uitwerpselen en waar overal vieze luiers en vieze was lagen. Uit een tweepersoonsbed stak een mes. Op het nachtkastje lag een groot vleesmes. De halfzus van [de minderjarige] , toen nog een heel jonge baby, is daar gevonden op een kaal matrasje in een van urine doorweekte romper en poepluier en was verkleumd door de kou.
6.4
Uit een onderzoek in 2014 is gebleken dat de moeder verschillende psychische problemen heeft. Zij voldoet aan de criteria voor een borderline persoonlijkheidsstoornis en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken. Daarnaast heeft de moeder symptomen van een post traumatische stress stoornis (PTSS) vanwege seksueel misbruik vanaf haar elfde jaar. De moeder functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Zij is vaak slordig en ongestructureerd en gaat nonchalant met gemaakte afspraken om. De moeder stelt zich overwegend afhankelijk en vermijdend op. Ze heeft een negatief zelfbeeld en is emotioneel onstabiel. Zij heeft moeite om voor zichzelf te zorgen. Zij is onvoldoende in staat structuur en regelmaat aan te brengen en is onvoldoende leerbaar. Zij heeft langdurige ondersteuning nodig in het plannen en uitvoeren van complexe (huishoudelijke) taken.
Deze diagnose is weliswaar al in 2014 gesteld, maar ook uitgaande van verbeteringen resteren dan nog grote zorgen omdat een deel van de diagnose blijvende problematiek betreft.
6.5
Verder heeft de moeder een periode geen vaste woon- of verblijfplaats gehad en gebruikte zij drugs. Op dit moment heeft de moeder een woning, maar zit zij in een ‘laatste kans traject’ van de woningbouw. Hierdoor kan zij uit haar woning worden gezet als er nieuwe klachten van medebewoners zijn.
6.6
De moeder stelt dat haar situatie gewijzigd is. De kinderrechter heeft eerder, bij beschikking van 3 maart 2021 (dus kort voor de geboorte van [de minderjarige] ), dit bevestigd. Juist vanwege die gewijzigde situatie heeft de kinderrechter besloten dat de moeder en de vader een kans moeten krijgen. Een kans om te laten zien dat zij, met de ondersteuning die in het kader van de ondertoezichtstelling geboden kan worden, de noodzakelijke opvoedingsvaardigheden hebben of kunnen aanleren, zodat (de toen nog ongeboren) [de minderjarige] bij hen kan opgroeien. De kinderrechter heeft daarom op dat moment het verzoek tot een uithuisplaatsing afgewezen. De moeder heeft deze kans niet benut. Zij heeft sinds die beschikking bepaalde keuzes gemaakt. De kinderrechter heeft die keuzes al omschreven in de bestreden beschikking en het hof verwijst hiernaar. Het hof ziet bij die keuzes een voortzetting van het patroon waarbij het de moeder en de vader vanwege hun eigen persoonlijke problematiek, die niet zal veranderen, niet lukt om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen in plaats van hun eigen belang.
Deskundigenonderzoek
6.7
De moeder wil een onderzoek om te bekijken of [de minderjarige] weer thuis kan komen wonen.
Het hof vindt dat dit verzoek moet worden afgewezen. Het hof zal hierna uitleggen wat de redenen hiervoor zijn.
6.8
Het hof vindt een dergelijk onderzoek strijdig met de belangen van [de minderjarige] . Het hof verwijst naar wat hiervoor al is overwogen over de uithuisplaatsing. De moeder heeft de afgelopen jaren heel veel kansen gehad om meer zicht te geven op haar opvoedingsvaardigheden. Dit was eerst voor haar andere kinderen en in maart 2021 voor [de minderjarige] (tijdens de hiervoor bij ‘Belangrijke informatie’ genoemde opname bij [naam1] ). De moeder heeft deze kansen onvoldoende benut.
[de minderjarige] kent ook een belast verleden waarin zij verslaafd is geboren. Hierdoor is zij een kwetsbaar meisje. Zij woont sinds eind maart 2021, inmiddels dus ruim zeven maanden, in een pleeggezin. Zij is zich aan het hechten aan haar pleegouders en de pleegouders aan [de minderjarige] (wederzijdse hechting). Het hof vindt de belangen van [de minderjarige] om in het pleeggezin te blijven wonen doorslaggevend. Ook los van de vraag of de moeder inmiddels of op korte termijn over voldoende opvoedingsvaardigheden voor [de minderjarige] beschikt of zal beschikken. Een nader onderzoek zal daarom niet tot een andere beslissing leiden.
6.9
Op grond van wat hiervoor is overwogen, ziet het hof ook geen aanleiding om de uithuisplaatsing voor een kortere termijn te verlengen.
6.1
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden) van 21 april 2021;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en R. Feunekes, in samenwerking met mr. H.B. Fortuyn, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.