ECLI:NL:GHARL:2021:11115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
21/00032
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van beroep tegen WOZ-beschikking en vaststelling van de woningwaarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 563.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat zou zijn ingediend. Belanghebbende stelde echter dat hij de uitspraak op bezwaar pas op 16 maart 2020 had ontvangen, waardoor de beroepstermijn nog niet was verstreken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de brief van belanghebbende van 25 maart 2020 als beroepschrift had moeten doorzenden, aangezien hierin duidelijk werd gemaakt dat belanghebbende in beroep wilde gaan. Het Hof concludeerde dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat de waarde van de woning per waardepeildatum moest worden verminderd tot € 540.000. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00032
uitspraakdatum: 30 november 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2020, nummer AWB 20/2569, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 64 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018 (hierna: de waardepeildatum) en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 563.000. Tegelijk met deze beschikking is voor het jaar 2019 de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [naam1] , de partner van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam2] , bijgestaan door [naam3] RT, taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een hoekwoning van bouwjaar 1929 (inhoud 593 m3) met dakkapellen, garage, carport en een berging/schuur. De woning is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 463 m2.
2.2.
De uitspraak op bezwaar waarbij de beschikking en de aanslag zijn gehandhaafd is gedagtekend 13 december 2019.
2.3.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar laten weten nog geen reactie te hebben ontvangen op het bezwaar.
2.4.
Op 12 maart 2020 heeft de heffingsambtenaar een kopie van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende toegezonden. Belanghebbende heeft die kopie op 16 maart 2020 ontvangen.
2.5.
Op 25 maart 2020 heeft belanghebbende een brief gestuurd aan de gemeente Arnhem, Afdeling Belastingen en Invorderingen (hierna: de brief van 25 maart 2020), met de volgende inhoud:
“(…) Ik maak ernstig bezwaar tegen deze wijze van handelen. Als ik het besluit niet heb ontvangen, dan kan ik ook niet binnen een termijn reageren.
Ik verzoek u dus om de termijn van bezwaar [Hof: bedoeld is beroep] alsnog te wijzigen en mij de mogelijkheid te bieden, alsnog op een normale wijze in beroep kan gaan. (…)”
2.6.
De heffingsambtenaar heeft de brief van 25 maart 2020 opgevat als een klacht en die klacht bij brief van 20 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat inhoudelijke geschillen niet onder de klachtenbehandeling vallen.
2.7.
Belanghebbende heeft op 30 april 2020 een beroepschrift afgegeven bij de informatiebalie van de Rechtbank (hierna: de brief van 30 april 2020).

3.Geschil

In geschil is of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard en zo nee, of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep
4.1.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
4.2.
Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 30 van de Wet WOZ in verbinding met artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
4.3.
De bekendmaking van een uitspraak op bezwaar geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41 van de Awb).
4.4.
Belanghebbende stelt de op 13 december 2019 gedagtekende uitspraak op bezwaar niet eerder dan op 16 maart 2020 in kopie te hebben ontvangen. Hierin ligt de betwisting van een eerdere toezending dan 12 maart 2020 besloten.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de uitspraak op bezwaar op of omstreeks 13 december 2019 (althans vóór 12 maart 2020) daadwerkelijk aan belanghebbende is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de bekendmaking heeft plaatsgevonden door toezending aan belanghebbende van een kopie van die uitspraak op 12 maart 2020.
4.6.
Dit betekent dat de beroepstermijn van zes weken op de dag na die van bekendmaking is gaan lopen. Belanghebbende had tot en met 23 april 2020 de tijd om beroep in te stellen bij de Rechtbank. De brief van 30 april 2020 is na afloop van de beroepstermijn bij de Rechtbank ingekomen. Anders dan de Rechtbank heeft overwogen, leidt dat in dit geval niet tot de conclusie dat de beroepstermijn is overschreden.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof had de heffingsambtenaar de brief van 25 maart 2020 als beroepschrift aan de Rechtbank moeten doorzenden (artikel 6:15, eerste lid, van de Awb). Belanghebbende geeft hierin namelijk te kennen in beroep te willen gaan. Uitdrukkelijk wordt verzocht die mogelijkheid te bieden. Dat de heffingsambtenaar de brief van 25 maart 2020 (tevens) heeft opgevat als een klacht, maakt dat niet anders. Overigens volgt uit de afhandeling van de klacht dat het de heffingambtenaar duidelijk was dat belanghebbende het inhoudelijk niet eens was met de uitspraak op bezwaar. Dat was immers de reden om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
4.8.
Het tijdstip van indiening bij de heffingsambtenaar is dan bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend (artikel 6:15, derde lid, van de Awb). Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar de brief van 25 maart 2020 binnen de beroepstermijn heeft ontvangen, zodat sprake is van een tijdig ingediend beroepschrift. Het beroep is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens een overschrijding van de beroepstermijn.
4.9.
Voor dat geval hebben partijen verklaard dat een terugwijzing naar de Rechtbank achterwege kan blijven, zodat het Hof zich zal uitlaten over het inhoudelijke geschilpunt over de waarde van de woning per de waardepeildatum.
De waarde van de woning
4.10.
Partijen zijn ter zitting van het Hof bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde van de woning per de waardepeildatum moet worden verminderd tot € 540.000. Het Hof zal partijen hierin volgen en ook de aanslag dienovereenkomstig verminderen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden (€ 48 in beroep, € 134 in hoger beroep).
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vermindert de waarde tot € 540.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.