ECLI:NL:GHARL:2021:11113

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
20/01023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag BPM was verminderd. De belanghebbende, een autobedrijf, had een naheffingsaanslag van € 3.511 ontvangen, die door de Rechtbank was verminderd tot € 2.891. De Rechtbank oordeelde dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto, wat leidde tot een waardevermindering van € 2.000. De Inspecteur was het hier niet mee eens en stelde dat de schade niet op de foto’s zichtbaar was en dat de waardevermindering niet terecht was vastgesteld. De belanghebbende voerde aan dat de Rechtbank de schadecorrectie op goede gronden had toegepast.

Tijdens de zitting op 17 november 2021 werd de zaak besproken. De Inspecteur concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de belanghebbende vroeg om bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en een verdere vermindering van de naheffingsaanslag. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van schade die niet als normale gebruiksschade kon worden beschouwd. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag van € 3.511 gehandhaafd moest worden en dat de in rekening gebrachte belastingrente ook gehandhaafd bleef. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de uitspraak op bezwaar werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/01023
uitspraakdatum: 30 november 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 oktober 2020, nummer AWB 19/6092, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (met nummer [nummer1] ) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.511. Verder is belastingrente berekend van € 46.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2019 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 oktober 2020, zoals het Hof die uitspraak leest, als volgt beslist. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.891, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.572 en een vergoeding van het griffierecht toegekend van € 345.
1.4.
De Inspecteur heeft op 19 november 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft op 29 juni 2021 een verweerschrift ingediend, alsmede incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.6.
De Inspecteur heeft op 23 augustus 2021 gereageerd op het incidenteel hoger beroep.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Namens belanghebbende is verschenen mr. S.M. Bothof. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam1] en mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een autobedrijf.
2.2.
In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 19 oktober 2018 aangifte gedaan voor de BPM van een gebruikte personenauto van het merk Jeep Grand Cherokee 5.7 V8 Overland (hierna: de auto). De tellerstand bedraagt op dat moment 67.236 kilometer. De datum eerste toelating – in Spanje – is 11 april 2011. De door belanghebbende berekende BPM van € 3.673 is op aangifte voldaan.
2.3.
Voor de waardebepaling van de auto heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. In het taxatierapport van 18 oktober 2018 is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 7.601, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 15.574 (X-RAY-koerslijst) verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 7.973. Genoemd schadebedrag betreft de reparatiekosten (incl. btw) die betrekking hebben op diverse krassen en lakschades aan de linker-, rechter-, achter- en voorzijde, alsmede op beschadigingen van de voorbumper en de wielvelg rechts voor. De taxateur heeft een groot aantal foto’s aan het taxatierapport toegevoegd. Het schadebedrag is als volgt berekend:
Arbeid (€ 84 per uur)
Materiaal
Totaal
Plaatwerker
7,8 uur € 655
€ 1.117
€ 1.772
Nevenwerkzaamheden
3,0 uur € 252
€ 130
€ 382
Nederlandstalig instructieboek
€ 85
€ 85
Spuiter
34,7 uur € 2.915
€ 1.052
€ 3.967
Extra kosten (Dent repair)
3,0 uur € 252
€ 0
€ 252
Klein- en verbruiksmateriaal
-
€ 26
€ 26
Totaal
45,5 uur € 4.074
€ 2.410
€ 6.484
Milieubijdrage
€ 105
Totaal reparatiekosten (excl. btw)
€ 6.589
Totaal reparatiekosten (incl. btw)
€ 7.973
2.4.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2018. In het daarvan op 31 oktober 2018 opgemaakte rapport is volgens de beoordelaar van de DRZ geen sprake van schade, anders dan normale gebruikersschade behorende bij leeftijd en kilometerstand van de auto. De beoordelaar van de DRZ heeft eveneens een groot aantal foto’s aan zijn rapport toegevoegd. In het rapport is als laagste handelsinkoopwaarde € 15.703 vermeld, gebaseerd op de koerslijstwaarde X-RAY marge.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 1 mei 2019 een naheffingsaanslag BPM van € 3.557 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 15.703.
2.6.
De Rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet langer in geschil is dat moet worden uitgegaan van de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde van € 15.703, dat belanghebbende met haar taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, dat ook het ontbreken van Nederlandstalig instructieboekjes een waardeverminderend effect kan hebben, dat mede gelet op de schadecalculatie bij het taxatierapport van belanghebbende de waardevermindering door de schade in goede justitie wordt geschat op € 2.000 en dat daarom de handelsinkoopwaarde dient te worden verminderd tot € 13.703. Uitgaande van een cataloguswaarde van de auto van € 121.990 bedraagt de afschrijving dan 88,77%. Met inachtneming van de aldus bepaalde afschrijving heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 2.891. De in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of terecht een waardevermindering van € 2.000 is toegepast.
3.2.
De Inspecteur stelt primair dat de Rechtbank bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto ten onrechte een aftrek vanwege schade in aanmerking heeft genomen. In dat verband heeft de Inspecteur aangevoerd dat de gestelde schade niet op de foto’s is waar te nemen en dat de beoordelaar van de DRZ geen meer dan normale gebruiksschade heeft vastgesteld. Subsidiair stelt de Inspecteur dat de Rechtbank de waardevermindering wegens schade ten onrechte in goede justitie heeft vastgesteld, dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat de waardevermindering vanwege schade € 2.000 bedraagt, en dat belanghebbende niet in dat bewijs is geslaagd. Belanghebbende is de opvatting toegedaan dat de aftrek wegens schade door de Rechtbank terecht en op goede gronden tot een bedrag van € 2.000 in aanmerking is genomen.
3.3.
Belanghebbende betoogt in haar incidentele hoger beroep dat de Rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de extra leeftijdskorting als gevolg van het verstrijken van de termijn tussen de datum van aangifte en de datum waarop de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden. De Inspecteur onderschrijft dat betoog. Beide partijen concluderen in dat verband dat, als de waardevermindering wegens schade – zoals de Rechtbank heeft geoordeeld – € 2.000 bedraagt, de naheffingsaanslag BPM dient te worden verminderd tot een bedrag van € 2.598.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag BPM tot een bedrag van € 2.598.

4.Beoordeling van het geschil

Regelgeving
4.1.
Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.2.
In artikel 10, lid 8 Wet BPM is bepaald dat als sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, de afschrijving wordt gesteld – mits daartoe een verzoek bij de aangifte is gedaan – op de som van de catalogusprijs verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
Bewijslast
4.3.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3). Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
Bewijsmiddelen
4.4.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat sprake is van schade die niet kan worden beschouwd als schade die bij normaal gebruik ontstaat. Zowel bij het taxatierapport van belanghebbende als het door de DRZ opgemaakte rapport zijn vele foto’s gevoegd. Ter zitting heeft belanghebbende enkele van deze foto’s op groter formaat aan het Hof getoond. Noch op de foto’s die tot het procesdossier behoren, noch op de ter zitting getoonde foto’s heeft het Hof krassen waargenomen die niet passen bij de leeftijd en kilometerstand van de auto. Het Hof acht daarom niet aannemelijk dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.5.
Wat betreft het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboek is het Hof van oordeel dat dit niet is aan te merken als schade die van invloed is op de handelsinkoopwaarde van de auto. Voor het in aanmerking nemen van een extra waardevermindering ten opzichte van de gehanteerde koerslijst is dan ook geen plaats (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10008, r.o. 4.12).
Incidenteel hoger beroep
4.6.
Gelet op het vorenstaande wordt geen waardevermindering ter zake van enig schadebedrag in aanmerking genomen. De naheffingsaanslag van € 3.511 dient te worden gehandhaafd. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag reeds het juiste bedrag aan extra leeftijdskorting in aanmerking heeft genomen. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is derhalve ongegrond.
Belastingrente
4.7.
Het hoger beroep van de Inspecteur wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente (artikel 24a, lid 3 Algemene wet inzake Rijksbelastingen). Nu de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd, dient ook de in rekening gebrachte belastingrente van € 46 te worden gehandhaafd.
Slotsom4.8. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het (incidentele) hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond,
  • verklaart het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is op 30 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(M.T.M. Hennevelt) (A.J.H van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 november 2021.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.