4.5.De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar een bedrag van € 278.046 (zie 2.14) aan, in de herziene aangifte opgevoerde, buitengewone lasten niet geaccepteerd. De Rechtbank heeft ter zake van de in beroep aangevoerde gronden van belanghebbende omtrent de opgevoerde buitengewone lasten het volgende overwogen (daarbij wordt met “verweerder” de Inspecteur bedoeld en met “eiseres” belanghebbende):
“
Met betrekking tot de afwaardering van de vordering
3. Eiseres wenst een vordering van € 50.000 ten laste van de winst af te waarderen. Deze vordering ziet op de overeenkomst van geldlening van € 50.000 die tussen [de enige aandeelhouder] en zijn zoon [de zoon] is opgemaakt (zie 1.5) en die niet door [de zoon] terugbetaald kan worden. Eiseres stelt dat de verstrekte geldsom van de rekening van eiseres komt en dat de vordering dus ten laste van de winst van eiseres afgewaardeerd kan worden.
4. Verweerder stelt dat uit de overeenkomst van geldlening blijkt dat [de enige aandeelhouder] de geldgever is en dat zijn zoon [de zoon] de geldnemer is. Eiseres is geen partij bij deze overeenkomst en er is geen vordering van eiseres op de heer [de zoon] tot stand gekomen. De vordering kan daarom niet ten laste van de winst worden afgewaardeerd.
5. De rechtbank overweegt dat de afwaardering van de vordering ten laste van de winst reeds niet mogelijk is omdat eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij degene is die de desbetreffende geldsom heeft uitgeleend. Uit de bij punt [2.5] vermelde overeenkomst volgt immers dat de gelden zijn uitgeleend door [de enige aandeelhouder] , de aandeelhouder van eiseres. Eiseres zelf is geen partij bij die overeenkomst en wordt dat ook niet door de enkele omstandigheid dat, zoals door eiseres gesteld, de verstrekte geldsom afkomstig zou zijn van een rekening van eiseres. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat in verband met de bij punt [2.5] vermelde overeenkomst eveneens een lening door eiseres aan haar aandeelhouder zou zijn verstrekt, is, bij gebreke aan informatie en/of bewijsstukken omtrent deze lening, niet aannemelijk gemaakt dat ter zake daarvan enig bedrag ten laste van het resultaat zou kunnen worden gebracht. De rechtbank concludeert daarom dat eiseres geen vordering van € 50.000 ten laste van de fiscale winst kan afwaarderen.
Met betrekking tot de voorzieningen
6. Tussen partijen is tevens in geschil of eiseres in het jaar 2014 een drietal voorzieningen kan vormen en de daarmee verband houdende dotaties ten laste van de fiscale winst kan brengen. De rechtbank overweegt dat voor de bepaling of en zo ja, tot welk bedrag de vorming van een voorziening mogelijk is, dient te worden getoetst aan de volgende criteria:
- De uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan;
- De uitgaven kunnen ook overigens aan die periode worden toegerekend;
- Er bestaat een redelijke mate van zekerheid dat die uitgaven zich zullen voordoen.
Dit volgt uit het zogenoemde baksteenarrest van de Hoge Raad (HR, 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555). Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat aan de genoemde criteria wordt voldaan. 7. Eiseres stelt dat de aanleiding tot het vormen van de garantievoorziening is gelegen in aanpassingen in de contracten met de supermarktketens. De hieruit voortvloeiende wijziging van de wijze van transport vergroot de kans dat de kwaliteit van de producten niet voldoende is en dat eiseres nieuwe producten moet leveren. Daarom is overgegaan tot de vorming van een garantievoorziening. Deze voorziening bedraagt € 108.000, bestaande uit 60% van de gebudgetteerde kosten.
8. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de garantievoorziening is voldaan aan de criteria van het Baksteen-arrest. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt hoe deze kosten zijn bepaald en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorziening ziet op op balansdatum reeds geleverde producten. Voor dat laatste is volgens verweerder van belang dat nieuwe leveranties, gezien de aard van de producten, over het algemeen korte tijd na de foute levering zullen plaatsvinden. Eiseres maakt daarnaast niet aannemelijk dat er een redelijke mate van zekerheid is dat de kosten zich zullen voordoen. Verweerder wijst er daarbij op dat ervaringscijfers ten aanzien van de hoogte van de kosten en de kans dat die kosten zich zullen voordoen ontbreken.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres tegenover de hiervoor weergegeven betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor het vormen van een garantievoorziening is voldaan. Zo heeft eiseres met name niet duidelijk gemaakt hoe de hoogte van de kosten voor het vormen van de garantievoorziening zijn bepaald en ontbreken ervaringscijfers die die kosten en de kans dat zij zich voor zullen voordoen zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank acht in het geval van eiseres, zonder nadere toelichting die ontbreekt, ook niet aannemelijk dat de oorsprong van dergelijke kosten voor de balansdatum ligt, gezien de korte tijdspanne tussen de productie en de levering van de vleeswaren. Nu eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast, heeft verweerder de dotatie aan de garantievoorziening bij uitspraak op bezwaar terecht niet geaccepteerd.
Voorziening bedrijfsbeëindiging
10. Eiseres stelt dat zij sinds 2015 in gesprek is met verschillende overnamekandidaten voor het bedrijf. Bij alle overnamekandidaten betreft het alleen interesse in de receptuur en niet in de overname van het personeel. Eiseres heeft een voorziening bedrijfsbeëindiging opgenomen, omdat uit die overnamegesprekken met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat bij een overname de arbeidsovereenkomsten voor het personeel zullen worden beëindigd. Eiseres zal dan verplicht zijn transitievergoedingen uit te keren en daarvoor wenst zij een voorziening te vormen. Ook als de overnamegesprekken mislukken en eiseres over zou moeten gaan tot sluiting, zullen transitievergoedingen moeten worden uitgekeerd.
11. Verweerder stelt dat de transitiekosten zich mogelijk in de toekomst voordoen, wanneer de onderneming wordt verkocht. Deze kosten hebben dan te maken met en vinden hun oorzaak in de sluiting van het bedrijf. Transitievergoedingen vinden hun oorsprong in thans bestaande arbeidsovereenkomsten, maar komen pas daadwerkelijk aan de orde wanneer de werknemers in de toekomst worden ontslagen. Mogelijke transitievergoedingen zijn dan ook geen uitgaven die hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend. Daarnaast zijn tot op het moment van ondertekenen van het verweerschrift de onderneming en/of de aandelen niet verkocht en is de onderneming nog actief. Het is tot op heden niet duidelijk wat er gaat gebeuren met de onderneming. Bovendien bestaan er situaties waarin geen transitievergoedingen verschuldigd zijn, zoals bij opvolgend ondernemerschap of pensionering. Verweerder stelt dat er door deze omstandigheden op de balansdatum eind 2014 geen redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen.
12. De rechtbank overweegt inzake de voorziening bedrijfsbeëindiging als volgt. Eiseres heeft geen stukken overgelegd ten aanzien van besprekingen met overnamekandidaten en/of andere gegevens waaruit blijkt dat deze kandidaten het personeel niet over zouden willen nemen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiseres daardoor niet aannemelijk gemaakt dat er een voldoende mate van zekerheid is dat de kosten zich daadwerkelijk voor gaan doen. Daarbij betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het tot op heden niet duidelijk is wat er met de onderneming gaat gebeuren, terwijl uit de stukken van het geding volgt dat de onderneming in ieder geval in het voorjaar van 2019 nog actief was en niet was verkocht. Daarnaast heeft eiseres geen enkele cijfermatige onderbouwing van de hoogte van deze voorziening gegeven en dus ook niet inzichtelijk gemaakt of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de kans dat geen transitievergoedingen verschuldigd zijn. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot transitiekosten aan de criteria voor het vormen van een voorziening is voldaan. Verweerder heeft de dotatie aan de voorziening bedrijfsbeëindiging bij uitspraak op bezwaar daarom terecht niet geaccepteerd.
13. Eiseres stelt dat niet enkel voor de heer [de enige aandeelhouder] , maar ook voor mevrouw [de echtgenote] in eigen beheer een pensioenvoorziening gevormd mag worden. Mevrouw heeft altijd een DGA-salaris genoten en viel niet onder de cao. Als zij wel onder de cao was gevallen, had zij wel recht op een pensioen gehad. Gezien het verloningsverleden is eiseres van mening dat mevrouw [de echtgenote] wel pensioen in eigen beheer mag opbouwen.
14. Verweerder stelt dat de heer [de enige aandeelhouder] de enige aandeelhouder is van eiseres. Mevrouw [de echtgenote] bezit zelf geen aandelen in eiseres en daarom kan eiseres ook geen pensioen in eigen beheer voor haar opbouwen. Verweerder heeft de waarde van de pensioentoezegging aan de heer [de enige aandeelhouder] per ultimo 2014 berekend op € 34.954 en bij uitspraak op bezwaar de pensioenvoorziening tot dit bedrag geaccepteerd.
15. De rechtbank overweegt dat eiseres ingevolge artikel 19a, eerste lid, onderdeel d van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) (tekst 2014) kan optreden als toegestane pensioenverzekeraar. Ingevolge het tweede lid van artikel 19a Wet LB kan dit alleen ter uitvoering van een pensioenovereenkomst die is gesloten met een directeur-grootaandeelhouder in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet (PW). Dit artikel verstaat onder een directeur-grootaandeelhouder de persoonlijk direct of indirect houder van aandelen die ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen en waaraan stemrecht in de algemene vergadering aan is verbonden is. Voor de pensioentoezegging aan de heer [de enige aandeelhouder] kon eiseres in 2014 daarom een pensioenvoorziening vormen. Omdat mevrouw [de echtgenote] geen aandelen houdt in eiseres, kon eiseres voor haar in 2014 geen pensioenvoorziening vormen. Het enkele feit dat zij in gemeenschap van goederen gehuwd is met een grootaandeelhouder maakt haar namelijk geen directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Pensioenwet.
Volgens de berekening van verweerder, die door eiseres niet is bestreden, bedraagt de balanswaardering van de pensioenvoorziening voor de heer [de enige aandeelhouder] op 31 december 2014 € 34.954. Dit ligt in lijn met de toegestuurde pensioenberekening voor de heer [de enige aandeelhouder] die eiseres zelf heeft opgesteld. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de pensioenvoorziening voor een hoger bedrag in aanmerking moet worden genomen dan het bedrag van € 34.954 dat verweerder bij uitspraak op bezwaar heeft geaccepteerd.
16. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar de belastbare winst volgens de herziene aangifte [2.8] terecht heeft gecorrigeerd met de bij [2.14] vermelde bedragen. Het beroep van eiseres is daarom ongegrond.”