In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 14 november 2019 een beroep ongegrond verklaarde. De Inspecteur had aan belanghebbende, een fotograaf, een naheffingsaanslag opgelegd voor de omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2016, met een bedrag van € 25.026. Daarnaast was er een verzuimboete van € 2.502 opgelegd. Na bezwaar werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 24.981 en de boete tot € 2.498. Belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf van voorbelasting, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gevraagde teruggaaf.
Tijdens de zitting op 7 september 2021 werd het bewijs dat belanghebbende had geleverd, onder de loep genomen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij aan de wettelijke eisen voldeed voor het indienen van zijn facturen. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar, in stand bleef. Ook de verzuimboete werd bevestigd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij alle redelijke zorg had betracht om het verweten feit te voorkomen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.