ECLI:NL:GHARL:2021:11049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.266.339/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van beheerderswoning op recreatieterrein en de kwalificatie als woonruimte

In deze zaak gaat het om de huur van een beheerderswoning op een recreatieterrein, waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 oordeelt dat er geen sprake is van huur van bedrijfsruimte, zoals de verhuurder, Bolsenbroek B.V., stelt, maar van woonruimte. De huurovereenkomst was oorspronkelijk voor bepaalde tijd aangegaan, maar na afloop van deze periode is er een nieuwe overeenkomst tot stand gekomen, waardoor de huurovereenkomst als een overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt gekwalificeerd. Dit betekent dat de opzegging van de huurovereenkomst door de verhuurder niet rechtsgeldig was, en de vordering tot ontruiming van het gehuurde niet toewijsbaar is. Daarnaast zijn ook de vorderingen tot schadevergoeding in verband met schade aan het gehuurde afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van Bolsenbroek B.V. eerder had afgewezen, en veroordeelt Bolsenbroek B.V. in de kosten van de procedure bij het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.339/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6962816)
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
Bolsenbroek Holding B.V.,
gevestigd te Deventer,
appellante,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna:
Bolsenbroek B.V.,
advocaat: mr. B.J. van den Berg, die kantoor houdt te Zwolle,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
bij de kantonrechter: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. W. Dwars, die kantoor houdt te Groningen.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 oktober 2020 hier over.
1.2
Op grond van dit tussenarrest heeft op 20 oktober 2021 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft het hof een datum voor dit arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak om2.1 [geïntimeerden] c.s. hebben van Bolsenbroek B.V. voor de duur van 16 maanden een woning gehuurd op een zogenaamd hippisch bungalowpark, waar Bolsenbroek B.V. ook eigenaar was van enkele recreatiewoningen en van een stallencomplex. [geïntimeerden] c.s. waren op grond van de huurovereenkomst verplicht bepaalde (beheerders)werkzaamheden te verrichten. Bolsenbroek B.V. wil dat [geïntimeerden] c.s. de gehuurde woning ontruimen. Volgens Bolsenbroek B.V. is sprake van ‘huur van bedrijfsruimte’ in de zin van artikel 7:290 BW en zijn de regels van huurbescherming, gelet op het feit dat de huurovereenkomst voor minder dan twee jaar is aangegaan, niet van toepassing. Subsidiair, voor het geval sprake is van ‘huur van woonruimte’, meent Bolsenbroek B.V. dat, gelet op de overeengekomen duur van de huur, ook de huurbeschermingsregels voor de huur van woonruimte niet van toepassing zijn. Volgens Bolsenbroek B.V. zijn [geïntimeerden] c.s. ook tekortgeschoten in hun beheerdersverplichtingen en heeft zij daardoor schade geleden, die aan Bolsenbroek B.V. dient te worden vergoed.2.2 De kantonrechter te Leeuwarden heeft de vorderingen van Bolsenbroek B.V. afgewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel. Dit oordeel zal hierna worden gemotiveerd, waarbij het hof eerst de relevante feiten zal vermelden en daarna aan de hand van de bezwaren (grieven) van Bolsenbroek B.V. tegen het vonnis van de kantonrechter en (voor zover van belang) wat partijen verder nog hebben aangevoerd de geschilpunten tussen partijen zal bespreken.3. De relevante feiten3.1 Op 24 augustus 2016 hebben Bolsenbroek B.V. als verhuurster en [geïntimeerden] c.s. als

huurders een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres]
te [woonplaats1] (hierna te noemen: de woning) voor de periode van 1 september 2016 tot en
met 31 december 2017. De woning is gelegen op het hippisch bungalowpark " [naam1]
” (hierna ook: het park). Bolsenbroek B.V. was in augustus 2016 niet alleen eigenaar van de woning, maar ook van vier recreatiebungalows op het park, en van een stallencomplex met toebehoren aldaar.
3.2
In de huurovereenkomst staat onder andere het volgende:
"
Het gehuurde, bestemming
1.1.
Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder DE
BEDRIJFSWONING (...) gelegen aan de [adres] TE [woonplaats1] (...).
(…)(…)Duur, verlenging en opzegging(…)3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden, ingaande op01 september en lopende tot en met 31[toevoeging hof: er stond augustus, maar dat is doorgehaald en - handgeschreven - vervangen door december] 2017.(…)
Levering en diensten
5. Als door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten komen
partijen overeen:
- toezicht (...) bungalowpark (...);
- ontvangen en begeleiden huurders bungalows 6, 10, 11 en 17;
- beheer van sleutels;
- bij aankomst innen van borgsom € 50,00 en indien schade verrekenen bij vertrek;
- verwijzing paardenboxen en toezicht algemeen stallencomplex."
3.3
In het geldende bestemmingsplan Buitengebied Appelscha van de gemeente Ooststellingwerf wordt de woning aangeduid als bedrijfswoning.
3.4
In een e-mailbericht van 28 november 2017 heeft [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder] ), de bestuurder van Bolsenbroek B.V., onder andere het volgende geschreven aan [geïntimeerden] c.s.:
"Zoals ik je al eerder schreef loopt het huurcontract van de bedrijfs- beheerderswoning eind
december af. (...) Ik geef je 3 maanden de tijd, d.w.z. tot 31 maart 2018, om een ander
onderkomen te vinden. Gedurende die tijd krijg je een voorlopig huurcontract alleen voor de
bedrijfswoning, zoals voorheen."
3.5
[de bestuurder] heeft bij brief van 18 januari 2018 onder meer het volgende
geschreven aan [geïntimeerden] c.s.:
"Rondom de bedrijfswoning en stallencomplex heb je het netjes verzorgd. Toch ben ik
teleurgesteld wat betreft het zorgvuldig omgaan met de verhuurbaarheid van (...) huisje 17,
inclusief de inventaris.. Veel pas aangeschafte goederen staan/liggen onzorgvuldig opgeslagen in een vochtige paardenbox, terwijl voldoende ruimte is op de droge hooizolder. Daarnaast heeft de verzorging betreffende (...) 4 vakantiewoningen niet aan de verwachtingen voldaan (...). Het doel om [naam1] als hippisch bungalowpark te laten functioneren heb je op geen enkele manier waargemaakt (...). Ook de afspraken verhuur paardenboxen, verzorging en toezicht op paarden etc. blijkt in de loop van de tijd niet je interesse te hebben. Ik ben tot de conclusie gekomen dat je niet de man bent die ik op [naam1] nodig heb. (...) Mocht eind januari 2018 blijken dat je niet tot (...) aankoop [van het bungalowpark, toevoeging van het hof] wilt overgaan, dan scheiden onze wegen en zal je vóór 1 maart a.s. de bedrijfswoning moeten verlaten."
3.6
In een e-mailbericht van 4 februari 2018 heeft [de bestuurder] onder andere het volgende geschreven aan [geïntimeerden] c.s.:
"Je bent niet ingegaan op mijn schrijven van 19 januari j.l (...). Dit betekent dat wij definitief afscheid moeten nemen en je de bedrijfswoning in zijn oude staat weer inricht en je
eigendommen in de stal verwijdert. Voor 15 maart a.s. moet de zaak schoon worden opgeleverd.”3.7 [de bestuurder] heeft in e-mailberichten van 12 en 13 maart 2018 a.s. laten weten ervan uit te gaan dat [geïntimeerden] c.s. de woning op 15 maart 2018 zullen verlaten.
3.8
In een e-mailbericht van 13 maart 2018 hebben [geïntimeerden] c.s. onder andere het volgende geschreven aan [de bestuurder] :
"Volgens het huurcontract huur ik de woning (...) + een aantal diensten:
Levering en diensten
5. Als door of vanwege verhuurder te verzorgen bijkomende leveringen en diensten
komen partijen overeen:
- toezicht (...) bungalowpark (...);
- ontvangen en begeleiden huurders bungalows 6, 10, 11 en 17;
- beheer van sleutels:
- bij aankomst innen van borgsom € 50,00 en indien schade verrekenen bij vertrek;
- verwijzing paardenboxen en toezicht algemeen stallencomplex.
Er is van huurders van 6, 10 en 11 geen enkele klacht over bovenstaande diensten. (...) Wij
hebben aan al onze verplichtingen voldaan en zijn en blijven huurder van [de] woning."
3.9
De toenmalige gemachtigde van Bolsenbroek B.V. heeft in een brief van 7 mei 2018 onder meer het volgende geschreven aan [geïntimeerden] c.s.:
"De grondslag voor het opzeggen van de overeengekomen huurperiode (...) is gelegen in het
feit dat (...) u zich niet heeft gehouden aan de in artikel 5 van de huurovereenkomst genoemde 'Levering en diensten'. (...) Aan de sommaties van cliënte om de bedrijfswoning per 31 maart jl. te verlaten heeft u geen gehoor gegeven. Bij deze biedt cliënte u thans een laatste gelegenheid de bedrijfswoning uiterlijk 1 juni a.s. te verlaten."
3.1
In een e-mailbericht van 11 mei 2018 hebben [geïntimeerden] c.s. jegens de gemachtigde van Bolsenbroek B.V. onder andere als volgt gereageerd op bovenstaande brief:
"Ik zou graag per punt willen weten waar ik me niet aan gehouden heb en welke (technische)
vaardigheden ik miste die daarvoor nodig waren."

4.De beoordeling van het geschil

De vermeerdering van eis4.1 In de procedure bij de kantonrechter heeft Bolsenbroek B.V. naast een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. worden veroordeeld de woning te ontruimen en € 6.325,- schadevergoeding aan haar dienen te betalen. In de procedure bij het hof heeft Bolsenbroek B.V. de beide eerste vorderingen herhaald. In plaats van € 6.325,- vordert zij € 12.504,52 schadevergoeding van [geïntimeerden] c.s. Op het punt van de schadevergoeding heeft Bolsenbroek B.V. haar eis dus vermeerderd.
4.2
[geïntimeerden] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis. Het hof ziet ook geen reden om de vermeerdering van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten en zal om die reden beslissen over de vermeerderde eis.
De grondslag van de vordering tot ontruiming4.3 Bolsenbroek B.V. vordert onder meer ontruiming van het gehuurde. Ze baseert deze vordering (enkel) op de stelling dat partijen een huurovereenkomst (van middenstandsbedrijfsruimte, subsidiair van woonruimte) voor bepaalde tijd hebben gesloten en dat de bepaalde tijd verstreken is. Hoewel Bolsenbroek B.V. ook aanvoert dat [geïntimeerden] c.s. op verschillende punten zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst verbindt zij daar voor wat betreft de ontruiming geen consequenties aan. Bolsenbroek B.V. stelt niet dat de huurovereenkomst door opzegging (vanwege een slechte bedrijfsvoering dan wel het zich niet gedragen zoals een goed huurder betaamt) is geëindigd en zij heeft ook geen ontbinding van de huurovereenkomst vanwege - kort gezegd - wanprestatie gevorderd. Pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft haar advocaat het hof verzocht de huurovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 6:265 BW. Bolsenbroek B.V. heeft ook toen, zo heeft haar advocaat desgevraagd aangegeven, geen vordering tot ontbinding ingesteld, nog afgezien van het feit dat zo’n vordering niet meer in dat stadium van de procedure kon worden ingesteld. [geïntimeerden] c.s. hebben zich, voor zover bedoeld werd een dergelijke vordering in te stellen, daartegen verzet met een beroep op de zogenoemde twee-conclusieregel.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot ontruiming, gelet op de door Bolsenbroek B.V. gekozen grondslag, alleen toewijsbaar is indien het hof vaststelt dat sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd en die huurovereenkomst is geëindigd door het verstrijken van de overeengekomen termijn.
Huur van bedrijfsruimte of huur van woonruimte?4.5 Volgens Bolsenbroek B.V. is de huurovereenkomst betreffende de woning een huurovereenkomst van een afhankelijke woning in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW. Er is dan ook sprake van de huur van (middenstands)bedrijfsruimte. [geïntimeerden] c.s. bestrijden dat. Volgens hen is sprake van de huur van woonruimte.
4.6
[geïntimeerden] c.s. hebben daarin gelijk. Bolsenbroek c.s. heeft hen volgens het huurcontract weliswaar een bedrijfswoning verhuurd, maar de woning is volgens hetzelfde contract bestemd om te worden gebruikt als woonruimte. Gesteld noch gebleken is dat Bolsenbroek B.V. [geïntimeerden] c.s. naast de woning ook andere onroerende zaken bestemd voor de uitoefening van een bedrijf hebben verhuurd. De woning is alleen om die reden al geen van zo’n bedrijfsruimte afhankelijke woning in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW. Dat [geïntimeerden] c.s. op grond van het huurcontract ook hand- en spandiensten moesten verrichten ten behoeve van de verhuur van de recreatiewoningen van Bolsenbroek B.V. betekent nog niet dat zij dus bedrijfsruimte van Bolsenbroek B.V. hebben gehuurd. De desbetreffende woningen en de stallen en dergelijke op het park hebben zij immers niet van Bolsenbroek B.V. gehuurd. [geïntimeerden] c.s. oefenen ook geen onderneming uit in of vanuit de woning en gesteld noch gebleken is dat dat, anders dan de bestemmingsbepaling in het huurcontract suggereert, wel de bedoeling was. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat Bolsenbroek B.V. onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een van de in lid 2 van artikel 7:290 BW bedoelde vermelde bedrijfsbestemmingen en dat in of bij de woning geen voor het publiek toegankelijk lokaal (artikel 7:290 lid 2 sub a BW) aanwezig is.
4.7
Gelet op wat hiervoor is overwogen, kwalificeert de huurovereenkomst tussen partijen als een huurovereenkomst betreffende de huur van woonruimte.
Huur voor bepaalde tijd van maximaal twee jaar of voor onbepaalde tijd?4.8 Partijen zijn het erover eens dat het de bedoeling was dat zij een huurovereenkomst voor de duur van een jaar, dus tot en met 31 augustus 2017, zouden sluiten. Bij het ondertekenen van het huurcontract hebben zij afgesproken dat de einddatum van
31 augustus 2017 zou worden gewijzigd in 31 december 2017. Zij hebben toen dan ook een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 16 maanden gesloten. Dat is minder dan twee jaar. Op grond van het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 BW eindigt een dergelijke overeenkomst zonder dat opzegging vereist is wanneer de bepaalde tijd is verstreken, in dit geval dus op 31 december 2017. Daarvoor is wel nodig dat de verhuurder de huurder tijdig over het verstrijken van de bepaalde tijd informeert. Dat heeft Bolsenbroek B.V. gedaan met de in punt 3.4 aangehaalde e-mail van [de bestuurder] aan [geïntimeerden] c.s. van 28 november 2017.
4.9
In artikel 7:271 lid 1 BW is ook bepaald dat, indien na afloop van de voor bepaalde tijd van minder dan twee jaar aangegane huurovereenkomst aansluitend opnieuw een overeenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan, de laatste overeenkomst wordt opgevat als een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens [geïntimeerden] c.s. doet die situatie zich voor, waardoor per 1 januari 2018 tussen partijen sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.1
Het hof volgt [geïntimeerden] c.s. in dit betoog. In de e-mail van 28 november 2017 schrijft [de bestuurder] zelf dat [geïntimeerden] c.s. tot 31 maart 2018 een “voorlopig huurcontract” krijgen. Na 1 januari 2018 zijn [geïntimeerden] c.s. in de woning blijven wonen en zijn zij de afgesproken huur blijven betalen. Bolsenbroek B.V. heeft niet onderbouwd dat en waarom [geïntimeerden] c.s. er in redelijkheid niet van mochten uitgaan dat vanaf 1 januari 2018 een huurovereenkomst werd aangegaan voor een periode van drie maanden en dat het de bedoeling van Bolsenbroek B.V. was dat zij na 1 januari 2018 niet op grond van een huurovereenkomst maar op grond van een ander soort overeenkomst - bijvoorbeeld een overeenkomst tot ontruiming - in de woning zouden verblijven. Gelet op de door hem in zijn e-mail gekozen term “huurcontract” had dat wel op zijn weg gelegen. Dat Bolsenbroek B.V. [geïntimeerden] c.s. slechts tegemoet wilde komen, zoals [de bestuurder] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft aangevoerd, kan wellicht zo zijn, maar betekent niet dat Bolsenbroek B.V. niet gebonden is aan de juridische consequenties van deze tegemoetkomendheid (hoewel Bolsenbroek B.V. volgens de door haar gegeven toelichting, ook wel enig welbegrepen eigenbelang had bij haar ‘geste’- zij hoopte dat dit er toe zou bijdragen dat [geïntimeerden] c.s. de woning zouden kopen). Bolsenbroek B.V. heeft overigens ook geen juridische consequenties verbonden aan dit betoog.
4.11
De conclusie is dat vanaf 1 januari 2018 een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen is ontstaan. Bolsenbroek B.V. heeft deze overeenkomst niet (rechtsgeldig) opgezegd en zij heeft ook geen ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. Dat betekent dat de huurovereenkomst nog doorloopt. De vordering om voor recht te verklaren dat de huurovereenkomst (op 1 januari 2018) is geëindigd is om die reden niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor de vordering tot ontruiming. Als de huurovereenkomst niet ge- of beëindigd is, hoeven [geïntimeerden] c.s. de woning ook niet te ontruimen.
De vordering tot schadevergoeding4.12 Bolsenbroek B.V. vordert, na de vermeerdering van eis, € 12.504,52 schadevergoeding. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof is namens Bolsenbroek B.V. aangegeven dat de schade inmiddels nog is toegenomen. Zij heeft haar vordering niet vermeerderd - daargelaten of dat in dit stadium van de procedure nog zou kunnen -, zodat het hof de nieuwe gestelde schadeposten niet zal behandelen.
4.13
Volgens Bolsenbroek B.V. zijn [geïntimeerden] c.s. (toerekenbaar) tekortgeschoten in de nakoming van hun bijkomende verplichtingen uit de huurovereenkomst, waardoor schade is ontstaan. [de bestuurder] wijst er in dat verband op dat [geïntimeerden] c.s. meer verplichtingen hadden dan in artikel 5 in het huurcontract is omschreven. Zij verwijst in dat verband naar een e-mail van [de bestuurder] aan [geïntimeerden] c.s. van 25 augustus 2017, waarin wordt gerefereerd aan een gesprek van 24 augustus 2017, de datum van ondertekening van het huurcontract. In die e-mail worden (wat) meer taken vermeld dan in het contract zijn opgenomen. [geïntimeerden] c.s. hebben bestreden dat zij meer moeten doen dan in het contract wordt vermeld.
4.14
Het hof zal de verschillende schadeposten bespreken waaruit de vordering van Bolsenbroek B.V. is opgebouwd. Daarbij zal blijken dat in het midden kan blijven of [geïntimeerden] c.s. meer taken hadden dan in artikel 5 van het huurcontract vermeld staat, omdat ook indien dat het geval is, de vordering van Bolsenbroek B.V. nog niet toewijsbaar is. Het hof stelt bij deze bespreking voorop dat Bolsenbroek B.V. dient te stellen (en eventueel te bewijzen) dat [geïntimeerden] c.s. zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen en dat daardoor de door haar gevorderde schade is ontstaan.
4.15 Bolsenbroek B.V. vordert allereerst € 1.500,- schade vanwege de verwijdering van meubels uit recreatiewoning 8-17. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [de bestuurder] aangegeven dat het om meubels gaat die door de vader van één van de tijdelijke bewoonsters (een studente) van de recreatiewoning in de woning zijn geplaatst. Volgens [de bestuurder] heeft die vader de meubels aan Bolsenbroek B.V. geschonken en heeft de bewoonster de meubels weer meegenomen toen zij de woning verliet en elders een studentenkamer betrok. Ook indien de meubels eigendom zijn geworden van Bolsenbroek B.V. heeft Bolsenbroek B.V. met deze toelichting niet onderbouwd dat het door de studente verwijderen van de meubels het gevolg is van een tekortkoming van [geïntimeerden] c.s. Ook volgens de stellingen van Bolsenbroek B.V. hebben [geïntimeerden] c.s. de meubels niet verwijderd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerden] c.s. in hun verplichtingen tekortschieten alleen omdat de huurders van een recreatiewoning op enig moment meubels of andere spullen uit die woning verwijderen. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat indien Bolsenbroek B.V. eigenaar is van de meubels en zij weet wie de meubels heeft verwijderd zij de mogelijkheid heeft om afgifte van de meubels te vorderen.
4.16
Voor de vordering van € 500,- betreffende het verwijderen van vloerbedekking uit recreatiewoning 8-10 geldt wat hiervoor is overwogen over het verwijderen van de meubels.
4.17
Bolsenbroek B.V. verwijt [geïntimeerden] c.s. dat zij meubels van de woningen 8-6 en 8-11 niet op de hooizolder hebben opgeslagen, maar in een vochtige paardenbox. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huurders van deze woningen [de bestuurder] hebben gevraagd of zij hun eigen spullen in de door hen gehuurde woning mochten plaatsen en dat [de bestuurder] daarmee heeft ingestemd. De huurders hebben de op dat moment in de woningen aanwezige meubels vervolgens in de paardenbox geplaatst. In het licht hiervan heeft Bolsenbroek B.V. onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerden] c.s. zijn tekortgeschoten in een op hen rustende verplichting. Bolsenbroek B.V. heeft onvoldoende toegelicht dat en waarom het de taak van [geïntimeerden] c.s. was om ervoor te zorgen dat na overleg met [de bestuurder] (al dan niet ten onrechte) door huurders in een paardenbox geplaatste meubels op de hooizolder zouden worden opgeslagen.
4.18
Volgens Bolsenbroek B.V. hebben [geïntimeerden] c.s. een schuifpui uit de woning verwisseld met een schuifpui uit een van de recreatiewoningen. [geïntimeerden] c.s. hebben aangegeven dat de schuifpui in hun woning defect was en dat een klusjesman in opdracht van [de bestuurder] de puien heeft verwisseld. Wat daar ook van zij, omdat tussen partijen niet ter discussie staat dat de schuifpui van de woning defect was, heeft [de bestuurder] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het verwisselen van de puien schade heeft geleden. Ook na de verwisseling was nog steeds sprake van een defecte schuifpui, zij het dat die schuifpui toen in een andere woning van Bolsenbroek B.V. zat.
4.19
Bolsenbroek B.V. verwijt [geïntimeerden] c.s. dat zij niet tijdig hebben doorgegeven dat het afdak van het stallencomplex defect is. Bolsenbroek B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade aan het afdak is toegenomen door de (volgens haar) te late melding. Zij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij door deze gestelde nalatigheid van [geïntimeerden] c.s. schade heeft geleden.
4.2
Ook de vordering van Bolsenbroek B.V. betreffende de verwijdering van de de kolom van de slagboom van het park is onvoldoende onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is duidelijk geworden dat een door Bolsenbroek B.V. ingeschakelde loonwerker de slagboom met toebehoren heeft verwijderd bij werkzaamheden om het buitenterrein op te ruimen en dat Bolsenbroek B.V. de rekening van deze loonwerker heeft voldaan. [geïntimeerden] c.s. hebben bestreden dat zij de loonwerker de instructie hebben gegeven om de slagboom en kolom te verwijderen. Indien Bolsenbroek B.V. dat al heeft willen stellen, heeft zij dat in het licht van de weerspreking door [geïntimeerden] c.s. onvoldoende onderbouwd.
4.21
Volgen Bolsenbroek B.V. is zij door toedoen van [geïntimeerden] c.s. inkomsten uit de verhuur van paardenboxen misgelopen. Zij begroot haar schade op € 5.520,-. Bolsenbroek B.V. beroept zich in dat verband op een e-mail van mevrouw [naam2] van
30 september 2019 aan [de bestuurder] , waarin zij meedeelt af te zien van het huren van twee paardenboxen vanwege, kort gezegd, mededelingen van [geïntimeerden] . [geïntimeerden] c.s. hebben een e-mail van [naam2] aan [de bestuurder] overgelegd waarin [naam2] schrijft af te zien van het huren van de boxen, kort gezegd, omdat de aan Bolsenbroek B.V. te betalen huur (met bijkomende kosten) veel hoger is dan wat zij nu aan kosten kwijt is. In het licht hiervan heeft Bolsenbroek B.V. onvoldoende onderbouwd dat [naam2] van de huur heeft afgezien vanwege de mededelingen van [geïntimeerden] , zodat niet aannemelijk is dat sprake is van causaal verband tussen de aan [geïntimeerden] c.s. verweten mededelingen en de door Bolsenbroek B.V. gestelde schade.
4.22
De conclusie is dat ook de vordering tot schadevergoeding van Bolsenbroek B.V. niet toewijsbaar is.
De conclusie4.23 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de kantonrechter de vorderingen van Bolsenbroek B.V. terecht heeft afgewezen. De tegen het oordeel van de kantonrechter aangevoerde grieven falen dan ook. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook bekrachtigen. Bolsenbroek B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure bij het hof (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nasalaris. De gevorderde proceskosten in eerste aanleg zullen niet worden toegewezen, omdat dat al in het vonnis van de kantonrechter is gebeurd. [geïntimeerden] c.s. hebben ook gevorderd Bolsenbroek B.V. te veroordelen in de eventueel te maken executiekosten, maar die vordering is niet toewijsbaar. Executiekosten (volgens de in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders vastgestelde tarieven - zie artikel 424a Rv) worden eerst in mindering gebracht op de verhaalsopbrengst (vgl. artikel 3:277 BW), zodat pas aan de veroordeling is voldaan wanneer ook de executiekosten zijn betaald.

5.5. De beslissingHet hof:

bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 18 juni 2019;
veroordeelt Bolsenbroek B.V. in de kosten van de procedure bij het hof en stelt de door [geïntimeerde1] in deze procedure gemaakte kosten vast op € 324,- aan verschotten en op € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na de datum van dit arrest en te vermeerderen met € 163,- voor nasalaris, verhoogd met € 95,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, P.S. Bakker en W.A. Zondag en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.