ECLI:NL:GHARL:2021:1103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.285.313
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van haar kinderen. De kinderrechter had eerder op 16 september 2020 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedsituatie in het gezin. De moeder heeft in hoger beroep drie grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2021 heeft de moeder haar verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] ingetrokken, omdat deze kinderen inmiddels bij hun grootouders zijn geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor alle minderjarigen, ook voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2], ondanks dat zij geen zorgsignalen vertonen. Het hof oordeelt dat de zorgen over de opvoedsituatie en de samenwerking met hulpverleners in het verleden onvoldoende zijn aangepakt, wat heeft geleid tot de huidige ondertoezichtstelling.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter en stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De ouders hebben de afgelopen periode samen met de hulpverlening gewerkt aan verbetering van de situatie, maar het hof acht het van belang dat de jeugdbeschermer ook beslissingen kan nemen over de kinderen. De beslissing van het hof is dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] blijft gelden, terwijl het verzoek van de moeder tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] niet meer aan de orde is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.313
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374630)
beschikking van 4 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 29 oktober 2020;
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van de gezinsvoogd namens de GI, ingekomen op 12 november 2020.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige3] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen. Namens de GI is verschenen [C ] , jeugdbeschermer. De vader is in persoon verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 te [A] .
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over deze kinderen.
3.2
De moeder heeft drie oudere kinderen met de heer [D] :
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2007 te [E] ,
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2010 te [A] , en
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2011 te [F] .
De moeder is alleen belast met het gezag over deze kinderen.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige3] , [de minderjarige4] , [de minderjarige5] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 september 2020 tot 16 september 2021 en een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4
Bij beschikking van 13 november 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling verleend
3.5
[de minderjarige4] en [de minderjarige5] zijn vervolgens bij de grootouders moederszijde (verder: opa en oma) geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] .
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de moeder dit verzoek uitsluitend richt tegen de punten waarop zij het niet eens is met die beslissing. De moeder verzoekt het hof het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog af te wijzen en daarnaast het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] alsnog af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek met betrekking tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in een gezinshuis ingetrokken, omdat dit verzoek door de GI niet ten uitvoer is gelegd en beide kinderen nu met haar instemming bij hun opa en oma uit huis zijn geplaatst.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen met dien verstande dat de kinderrechter de plaatsing in een gezinshuis van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] op 13 november 2020 heeft gewijzigd naar een plaatsing in het netwerk.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling uitsluitend nodig is voor [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] . De zorgen over deze kinderen worden niet betwist, maar ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geen zorgen gebleken. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ontwikkelen zich goed en voor hen wordt ook geen specifieke hulpverlening ingezet. Aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling wordt daarom niet voldaan.
De moeder en de vader zijn de afgelopen periode overbelast geweest en willen graag dat zij het vertrouwen krijgen om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op te voeden en te verzorgen. Zo kan de moeder worden gesterkt in haar moederrol.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden volgens de moeder al zijdelings meegenomen bij de ondersteuning en begeleiding door de hulpverlening voor de andere kinderen. Wanneer hulpverleners de komende tijd constateren dat bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wel bepaalde problematiek ontstaat, dan kan altijd opnieuw een ondertoezichtstelling voor hen worden verzocht.
De vader deelt het standpunt van de moeder. Hij stelt dat hij met de moeder heel vaak heeft gevraagd om andere hulpverlening, maar dat daarop steeds afwijzend werd gereageerd. Nu is er een jeugdbeschermer en kan het ineens allemaal wel worden gerealiseerd.
5.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van het hof is niet alleen ten aanzien van [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] , maar ook ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sprake van een ontwikkelingsbedreiging en kan de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is in het vrijwillig kader onvoldoende worden weggenomen. Daarbij is het volgende voor het hof van belang.
5.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] maken deel uit van een langdurig overbelast gezinssysteem. Er waren spanningen tussen de moeder en de vader en de oudere kinderen en tussen de vader en de moeder onderling. Uiteindelijk zijn [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in november 2020 bij opa en oma uit huis geplaatst. De vader en de moeder hebben op dit moment, na een korte breuk, wel weer een relatie, maar zij wonen niet bij elkaar. Dat de situatie inmiddels rustiger is geworden, zoals de moeder en de vader hebben gesteld, wordt door de jeugdbeschermer bevestigd. Dit neemt alleen niet weg dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de afgelopen tijd in een gezin met veel spanningen hebben geleefd. Een kind heeft er zondermeer last van als er spanningen zijn in het gezin en daarom is bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook sprake van een ontwikkelingsbedreiging. Dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen zorgsignalen laten zien is niet doorslaggevend. Het gaat om het risico dat zij alsnog problematiek gaan ontwikkelen en dat risico is erg groot. Daarom hebben ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] extra aandacht en begeleiding nodig.
De jeugdbeschermer heeft meegedeeld dat de samenwerking met de ouders goed is. Er is inmiddels intensieve orthopedagogische ondersteuning (IOG) vanuit [G] in het gezin bij de moeder ingezet. Deze ondersteuning sluit goed aan. De IOG komt eenmaal per twee weken bij de moeder thuis en in de ondersteuning wordt het hele gezin bij de moeder meegenomen. Er wordt vooral gekeken naar de interactie tussen de moeder en de kinderen. Hieruit leidt het hof af dat de IOG zich mogelijk in het bijzonder richt op de interactie tussen de moeder en [de minderjarige3] - zoals de moeder stelt - maar dat de ondersteuning ook gericht is op het gezin als geheel en op de opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit komt het hof ook wenselijk voor omdat de raad heeft gesteld dat er onder meer zorgen zijn over het omgaan met regels en het begrenzen van de kinderen door de ouders.
Het is heel goed voor alle kinderen dat de situatie bij de moeder zich positief heeft ontwikkeld, dat het met ondersteuning van de jeugdbeschermer is gelukt om een rustige situatie te creëren en dat de moeder de hulpverlening die nu is ingezet wel als helpend ervaart. Het hoeft de vader en de moeder niet te worden verweten dat de samenwerking tussen hen en de hulpverleners niet altijd goed is geweest, omdat de hulp niet altijd passend was. Toch volgt uit de stukken naar het oordeel van het hof wel dat de hulpverlening in het vrijwillige kader ontoereikend was. In het verleden zijn al veel vormen van hulpverlening ingezet, maar dit heeft niet tot voldoende verbetering geleid. De vader en de moeder werken op dit moment goed samen met de instanties en staan open voor hulp, maar in het rapport van de raad wordt ook vermeld dat de vader en de moeder in het verleden niet open stonden voor intensievere hulp. Zij willen het beste voor de kinderen maar ervaren de gesignaleerde problemen bij de kinderen soms anders dan de hulpverlening. De vader en de moeder zijn geneigd om de oorzaak en de oplossingen voor de problemen buiten zichzelf te leggen volgens de raad en dat heeft het hof ook op de mondelinge behandeling gemerkt toen de ouders vertelden waardoor de problemen zijn ontstaan en waarom ze (nog) niet zijn opgelost. Vanwege de onrustige, belastende situatie die aan de ondertoezichtstelling vooraf is gegaan, waarbij veel professionals waren betrokken, is het hof van oordeel dat het goed is dat de jeugdbeschermer ook beslissingen kan nemen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De vooruitgang in de opvoedsituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is nog pril. Indien de vader en de moeder de positieve lijn die de laatste maanden is ingezet, kunnen vasthouden dan hoeft de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] misschien niet verlengd te worden. Het doel van een ondertoezichtstelling is dat de ouders op den duur de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen weer volledig zelf kunnen dragen. Het uitgangspunt is dat aan dit doel binnen de ondertoezichtstelling wordt gewerkt met de jeugdbeschermer en de hulpverleners.
5.5
Op grond van wat hierboven is beschreven is het hof van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter voor wat betreft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing op dit punt daarom bekrachtigen.
5.6
Nu de moeder haar verzoek met betrekking tot de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in een gezinshuis heeft ingetrokken, hoeft het hof op dit punt geen beslissing meer te geven.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 september 2020 ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, als voorzitter,
M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 4 februari 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.