ECLI:NL:GHARL:2021:1101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.276.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen en de gevolgen voor de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen. De rechtbank had eerder op 7 januari 2020 besloten het gezag van de moeder en de vader van de oudste minderjarige te beëindigen, en de GI (gecertificeerde instelling) tot voogdes over de kinderen benoemd.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 8 januari 2021, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming en de GI. De moeder voerde aan dat zij had meegewerkt aan de geboden hulpverlening en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen. De raad daarentegen stelde dat de ouders niet in staat waren om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, en dat eerdere hulpverlening niet had geleid tot verbetering.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten het gezag te beëindigen, en dat de ouders niet in de nabije toekomst in staat zouden zijn om de opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid over het perspectief van de kinderen en wees het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof concludeerde dat de huidige situatie van de kinderen niet gewijzigd was, waardoor terugplaatsing bij de ouders niet in hun belang zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.673
(zaaknummer rechtbank Gelderland 356975)
beschikking van 4 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader van [de minderjarige1] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 april 2020;
- de reactie van de raad op het beroepschrift,
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 7 mei 2020 met producties;
- de brief van mr. T. Grootenhuis van 18 juni 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI is [C] verschenen. De vader van [de minderjarige1] is verschenen, bijgestaan door mr. T. Grootenhuis, kantoorgenoot van mr. De Gruijl. Voorts zijn verschenen [D] , de vader van de hierna te noemen [de minderjarige2] , en [E] , de vader van de hierna te noemen [de minderjarige3] .
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger een digitale versie van het raadsrapport van 10 juli 2019 aan het hof doen toekomen. Na de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger op 11 januari 2021 – met toestemming van het hof – het Adviesverslag over perspectiefbepaling van [F] van 11 januari 2017 bij het hof ingediend. De inhoud van beide documenten zijn bij alle partijen en overige belanghebbenden bekend.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn, allen te [A] , geboren:
- [de minderjarige1] , hierna: [de minderjarige1] , [in] 2011;
- [de minderjarige2] , hierna: [de minderjarige2] , [in] 2013, en
- [de minderjarige3] , hierna: [de minderjarige3] , [in] 2015.
3.2
Tot aan de bestreden beschikking had de moeder samen met de vader van [de minderjarige1] het gezag over [de minderjarige1] en had de moeder alleen het gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
De vader van [de minderjarige2] en de vader van [de minderjarige3] hebben nooit het gezag gehad.
3.3
De kinderen waren onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Zij wonen allen sinds augustus 2016, op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing, in een gezinshuis. [de minderjarige1] woont in een ander gezinshuis dan [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , die in hetzelfde gezinshuis wonen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader van [de minderjarige1] over [de minderjarige1] beëindigd en het gezag van de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogdes over de kinderen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt primair het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen en subsidiair een onafhankelijke deskundige te benoemen die op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onderzoek doet naar de opvoedvaardigheden van de moeder, de leerbaarheid van de moeder hierin en de mogelijkheden om tot een terugplaatsing van de kinderen bij haar te komen, waarbij de kosten van dit deskundigenonderzoek ten laste worden gebracht van ’s-Rijks kas.
4.3
De raad heeft in een schriftelijke reactie op het beroepschrift het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Zij heeft meegewerkt bij de geboden hulpverlening. Volgens de moeder staat het perspectief voor de kinderen nog niet vast. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de kinderen bij de moeder terug te plaatsen. Ten onrechte heeft de rechtbank de conclusie van de GI en de raad, dat er geen verandering binnen het gezin tot stand is gekomen, meegewogen. Volgens de moeder moet er een nader onderzoek worden ingesteld. Indien het hof een dergelijk onderzoek te belastend vindt voor de kinderen, dan moet dat onderzoek zich richten op haar opvoedingscapaciteiten, aldus de moeder.
5.3
De raad stelt dat er al diverse onderzoeken zijn verricht naar het perspectief van de kinderen. De intensieve hulpverlening die in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen is ingezet heeft onvoldoende resultaat opgeleverd. De ouders erkennen de problemen van de kinderen niet en zien bovendien niet hun eigen aandeel in die problemen. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de ouders. De rechtbank heeft daarom terecht het gezag beëindigd, aldus de raad.
5.4
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om het gezag over de kinderen te beëindigen in stand laten. De motivering en de gronden acht het hof juist en neemt die over. Die kunnen hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. Aanvullend hierop merkt het hof nog het volgende op. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. Al in 2014 werden concrete zorgen geconstateerd over de ontwikkeling van de kinderen (toen alleen nog [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ), gelegen in hun sociaal emotioneel functioneren, lichamelijke gezondheid en opvoedingsomgeving. Omdat hulpverlening in een vrijwillig kader niet werkte is de ondertoezichtstelling uitgesproken. Daarna is intensieve hulpverlening ingezet, die onvoldoende resultaat opleverde. De ouders toonden weinig intrinsieke motivatie voor de hulpverlening en bleken niet leerbaar, de stress liep op en het gevaar voor escalaties dreigde. De ouders hadden onvoldoende draagkracht om, naast een intensieve behandeling, de kinderen op te voeden. De kinderen waren getuige van huiselijk geweld. In augustus 2016 volgde de uithuisplaatsing wegens onvoldoende resultaat van de ingezette hulpverlening en de aanhoudende zorgen om de kinderen.
Na een door [F] verrichtte perspectiefbepaling werd vervolgens geconcludeerd dat de ouders weinig zelfinzicht hebben en niet kunnen aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. [F] ziet overwegend risicofactoren en vrijwel geen terugplaatsingsmogelijkheden.
De ouders staan sinds 2017 niet meer open voor hulpverlening, waaraan zij ook overigens steeds weinig medewerking hebben verleend. Zij erkennen de problemen van de kinderen niet. De ouders hebben als gezaghebbende ouder bovendien diverse keren toestemming ten aanzien van voor de kinderen belangrijke aangelegenheden geweigerd, waarna pas toestemming kwam in het zicht van een zitting.
De voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening kan nu wel voortvarend worden aangepakt. De kinderen maken een positieve ontwikkeling door. Er bestaan evenwel nog steeds zorgen om hen. Zo lijkt [de minderjarige1] getraumatiseerd waarvoor therapie noodzakelijk is. Daarnaast heeft zij een stofwisselingsafwijking en vertoont zij zorgelijk gedrag, waarbij zij soms ongepaste en seksueel getinte opmerkingen maakt. [de minderjarige2] krijgt logopedie in verband met haar slechte verstaanbaarheid. Ook zij vertoont zorgelijk gedrag, waarbij zij nogal eens liegt en andermans spullen wegneemt. [de minderjarige3] heeft veel (professionele) begeleiding nodig. Hij heeft een forse taalachterstand, concentratieproblemen en hij vertoont zelfbepalend, druk en opstandig gedrag. Het is voor het slagen van de hulpverlening en therapie van belang dat de kinderen deze vanuit een stabiele opvoedingssituatie aangeboden krijgen en de hulp niet steeds ter discussie wordt gesteld of wordt onderbroken.
5.5
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de ouders in de nabije toekomst in staat zullen zijn op een goede manier de opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen, zeker gezien de bijzondere aanpak die de kinderen gelet op hun problematiek nodig hebben. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt aan een eventuele beëindiging van het gezag. Het is daarbij voor de kinderen belangrijk dat er duidelijkheid komt over hun perspectief, dat wil zeggen waar zij opgevoed worden tot hun meerderjarigheid, en dat daar niet steeds weer een discussie over wordt gevoerd.
5.6
De moeder heeft verzocht om op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv een onderzoek door een deskundige naar de mogelijkheden tot terugplaatsing te bevelen. Het hof ziet geen aanleiding voor toewijzing van dat verzoek. Een dergelijk onderzoek zou voor de kinderen, bij wie forse problemen zijn geconstateerd, te belastend zijn. Het is niet in het belang van de kinderen, die nu al ruim vier jaar uit huis zijn geplaatst, om het thans lopende hechtingsproces in de gezinshuizen te doorbreken. Ook zal het door de moeder in dit verband geformuleerde meer subsidiaire verzoek om een deskundigenonderzoek te bevelen waarbij de kinderen niet aan het onderzoek worden onderwerpen, worden afgewezen. Bij de stukken bevinden zich uitgebreide rapportages van [F] en de raad. Daaruit is voldoende gebleken dat terugplaatsing bij (één van) de ouders niet in het belang van de kinderen is. In hoger beroep is niet gebleken dat die situatie nu gewijzigd is. Zoals hiervoor overwogen acht het hof de ouders, ook in de huidige omstandigheden, niet in staat om aan te sluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van de kinderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
7 januari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.