ECLI:NL:GHARL:2021:1099

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
21-002735-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag op huisarts met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn huisarts, gepleegd op 21 augustus 2018. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging opgelegd. De verdediging had gepleit voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar het hof oordeelde dat dit niet passend was gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte. De verdachte heeft de huisarts meerdere malen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, wat invloed had op zijn toerekeningsvatbaarheid. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, is deels toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 41.518,73, bestaande uit € 1.518,73 materiële schade en € 40.000 immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002735-19
Uitspraak d.d.: 4 februari 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2019 met het parketnummer
16-659619-18 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,

thans verblijvende in PI Haaglanden, PPC te 's-Gravenhage.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 21 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zal opleggen, ongemaximeerd;
  • de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en/of vrijheidsbeperking ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 41.765,01, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. de Groot, ter terechtzitting van het gerechtshof is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 26.765,01, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de vordering van de benadeelde partij afgewezen tot een bedrag van € 65,07 en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard;
  • de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 20,-;
  • de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet met voorbedachten rade, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de nek/hals en/of de rug en/of het bovenbeen, althans het lichaam van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gebroken nekwervel en/of een gebroken rugwervel) heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de nek/hals en/of de rug, althans het lichaam te steken en/of te snijden.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Vrijspraak voorbedachten rade
Evenals de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging acht het gerechtshof geen bewijs aanwezig voor de ten laste gelegde voorbedachte raad. Het hof zal verdachte voor dat onderdeel van het primair tenlastegelegde dan ook vrijspreken.
Poging doodslag
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging doodslag kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging doodslag.
Oordeel van het hof
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van de primair tenlastegelegde opzet van verdachte op de dood van [benadeelde] overweegt het hof in het bijzonder nog als volgt.
Uit het dossier volgt dat aan [benadeelde] meerdere steekverwondingen zijn toegebracht; te weten: een steekverwonding rechts in de hals, een steekverwonding links op de achterzijde van de nek, een steekverwonding rechts op de rug, een steekletsel van de rechter halsader en een steekverwonding op het linker bovenbeen. Voorts is een breuk van de vijfde nekwervel en een breuk van de vijfde borstwervel geconstateerd, beide passend bij letsel veroorzaakt door een scherp voorwerp. De forensisch arts heeft vastgesteld dat de steekverwondingen redelijkerwijs niet anders kunnen zijn veroorzaakt dan door een scherp voorwerp, gelijkend op een mes. Het hof stelt voorop dat de kans dat iemand komt te overlijden door het steken met een scherp voorwerp, gelijkend op een mes, in vitale zones als de nek, hals en rug naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen is.
Rest de vraag of verdachte de aanmerkelijk kans op de dood van [benadeelde] ook heeft aanvaard. Het gerechtshof is van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het met een scherp voorwerp, gelijkend op een mes, hakkende bewegingen maken in de hals, nek en rug naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op het toebrengen van fataal letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op die fatale afloop heeft aanvaard. Daarbij heeft het hof ook gelet op de aanvullende verklaring van [benadeelde] dat verdachte zich, in zijn hakkende bewegingen, richtte op het bovenste gedeelte van zijn lichaam. Het gerechtshof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] .

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 augustus 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een scherp (steek)voorwerp, in de nek/hals en de rug en het bovenbeen van die [benadeelde] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport van 28 september 2020 opgemaakt door A.Z. Botermans, arts-assistent in opleiding tot psychiater, en P.G. Smits, klinisch psycholoog, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere (hierna: PBC). Dit rapport houdt onder meer - samengevat - in dat er bij verdachte ten tijde van het feit sprake was van een licht verstandelijke beperking, met invloed op de mogelijkheden tot abstract denken en executieve functies, een ernstige stoornis in alcoholgebruik naast mogelijk ander middelengebruik en dat er aanwijzingen bestaan dat er een bepaalde mate van psychotische ontregeling bestond. Ten aanzien van de doorwerking in het tenlastegelegde is beschreven dat de cumulatie van de beschreven pathologie ertoe heeft geleid dat verdachte overspoeld is geraakt door ervaren frustraties van waaruit hij heeft gehandeld. De rapporteurs concluderen dat het tenlastegelegde de verdachte verminderd toe te rekenen is.
Het gerechtshof acht de conclusies in de rapportage navolgbaar en verenigt zich met die conclusies. Op grond van de inhoud van dit rapport rekent het hof de verdachte het hiervoor bewezen verklaarde feit in verminderde mate toe.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is.
Het gerechtshof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van poging tot doodslag op zijn huisarts, een persoon die blijkens het strafdossier zich juist heeft bekommerd om de problemen van de verdachte en hem op de bewuste dag enkel de helpende hand heeft willen bieden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn huisarts en hem pijn en ernstig letsel toegebracht. Dit is in de vertrouwelijkheid van de behandelkamer gebeurd. Door interventie van een toevallig passerende voorbijganger die via een openstaand raam reageerde op hulpgeroep van het slachtoffer is verdachte gestopt met het insteken op zijn huisarts en is verdachte weggegaan. Het gerechtshof rekent het de verdachte aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, welk geweld evengoed tot de dood van de huisarts had kunnen leiden. Het gerechtshof overweegt voorts dat dergelijk geweld, gepleegd in een huisartsenpraktijk, de rechtsorde schokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een ernstig en zeer gewelddadig feit. De ernst van het feit en de impact daarvan op de huisarts is ter terechtzitting in hoger beroep op indringende wijze verwoord in de slachtofferverklaring van de huisarts.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 december 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een ernstig geweldsfeit. Wel is hij in 2017 veroordeeld voor het plegen van twee vernielingen, welke veroordeling onherroepelijk is geworden, en heeft hij in 2000 een transactie voldaan ter zake van de verdenking van het plegen van belediging van een ambtenaar in functie. In zoverre zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die van substantieel belang kunnen zijn bij de strafoplegging;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken, met name uit de over de verdachte uitgebrachte rapporten. Daaruit volgt dat sprake is van meervoudige persoonlijkheidsproblematiek.
Het gerechtshof heeft voorts in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dit gegeven dient in matigende zin bij de bepaling van de lengte van de op te leggen straf te worden betrokken.
Het hof betrekt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf tevens dat verdachte – zoals hieronder wordt overwogen – ter beschikking gesteld dient te worden waarbij ook een bevel tot verpleging zal worden gelast.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Het gerechtshof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de oplegging van een gevangenisstraf van langere duur, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de door de verdediging bepleite beperking van de duur van de gevangenisstraf tot drie-en-een-half jaar of vier jaren aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Het hof acht alles afwegend een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend en geboden.

Motivering van de maatregel van terbeschikkingstelling

Het hof is van oordeel dat naast de gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) moet worden opgelegd. Het gerechtshof stelt voorop dat aan de volgende wettelijke vereisten moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) de maatregel TBS met bevel tot verpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het gerechtshof stelt - evenals de advocaat-generaal en de verdediging - vast dat aan de hierboven genoemde voorwaarden voor oplegging van TBS is voldaan. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het in de fase van hoger beroep opgemaakte bovenvermelde PBC rapport van 28 september 2020 opgemaakt door A.Z. Botermans, arts-assistent in opleiding tot psychiater, en P.G. Smits, klinisch psycholoog. Verdachte is in het PBC opnieuw geobserveerd en heeft meegewerkt aan het onderzoek. Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens zoals hierboven samengevat is weergegeven als conclusies van de rapporterend deskundigen.
Het hof is net als die deskundigen van oordeel dat, gezien de ernst van de multipele en chronische problematiek, de ernst van het ten laste gelegde in combinatie met het huidige geschatte recidiverisico, bij een aldus de deskundigen nog niet definitief delictscenario, een intensieve klinische behandeling aangewezen is, binnen het kader van een maatregel van TBS.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld bij welke behandelvorm de verdachte en de maatschappij het meest gebaat zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Oplegging van TBS met voorwaarden kán bij verdachten die daadwerkelijk en duurzaam gemotiveerd zijn, controle verdragen en de vaardigheden en de leerstijl hebben om van de geïndiceerde behandeling en/of training te profiteren, nadat zij hetgeen dat bij hen leidt tot risico op herhaling hebben erkend. Van dit alles is bij de verdachte geen sprake, aldus de advocaat-generaal. De aard en de ernst van het feit, de eerdere ervaringen met behandeling (telkens niet leidende tot een structurele verandering in het functioneren van de verdachte) en het feit dat de kans op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog wordt ingeschat, alsmede de chroniciteit van de problematiek en het gebrek aan probleeminzicht, brengen volgens de advocaat-generaal mee dat met een TBS met voorwaarden niet kan worden volstaan. De beperking in duur van TBS met voorwaarden weegt daarbij mee, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft - op nader in de pleitnota aangevoerde gronden - oplegging van TBS met voorwaarden bepleit, aangezien die maatregel een voldoende beveiligingsniveau biedt.
De verdediging heeft in dit kader onder meer gewezen op het uitblijven van (verdere) incidenten en middelengebruik, medicatietrouw van de verdachte en de inschatting dat er niet direct en onmiddellijk recidiverisico aanwezig is. Het niet benoemen van zijn intrinsieke motivatie kan volgens de verdediging worden verklaard uit de vaak spelende gedachte of vrees van de verdachte dat hij niet in staat is dat onder woorden te brengen en dat hij dan liever zijn mond erover houdt in gesprekken dan het risico te lopen dingen verkeerd te zeggen. Verwezen is naar het rapport van Fivoor van 31 december 2020 waarin een behandelkader met voorwaarden is opgesteld waaraan verdachte uitdrukkelijk wenst mee te werken. Hiermee kan aan de inperking van het recidiverisico worden voldaan.
Het hof overweegt verder als volgt. Bepalend bij de afweging of verpleging van overheidswege moet worden opgelegd is beantwoording van de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verpleging al dan niet eist.
Het PBC-rapport van 28 september 2020 houdt onder meer het volgende in:
De onderzoekers gaan bij de risicotaxatie vooral uit van een kwetsbaar en van externe zorg mede-afhankelijke persoon en niet van een intentionele antisociale ontwikkelingsgang. Niettemin vormen de licht verstandelijke beperking en de gebleken verslavingsgevoeligheid in combinatie met elkaar met betrekking tot een mogelijke herhalingskans een risicovol geheel, indien dit niet op adequate wijze wordt begeleid en bijgestuurd, zeker als er ook nog een ontsporing in de psychotische richting gaat optreden. Binnen de bestaande en reguliere hulpverlening is gebleken hoe complex het is om betrokkene goed te kunnen begeleiden en behandelen met faalervaringen van betrokkene en, verondersteld, ook gevoelens van hopeloosheid tot gevolg hebbend.
Wordt bij betrokkene de HCR-20V3 toegepast (Risicotaxatie van geweld) dan zijn op de historische items problemen met geweld, beperkte sociale relaties, werk, middelengebruik, ernstige psychische stoornis en een gebrekkige respons op behandeling of toezicht indicaties voor een verhoogde kans op recidive. De klinische items laten een gebrekkig inzicht in zijn problematiek zien naast symptomen van een ernstige psychische stoornis ([rand]psychotische symptomen ten tijde van het ten laste gelegde), instabiliteit (affectief, gedragsmatig en cognitief) en een onzekere respons op toekomstig toezicht, alhoewel betrokkene in de PPC behandel- en medicatietrouw is gebleken de afgelopen twee jaar.
Men twijfelde echter aan zijn intrinsieke behandelmotivatie. Voor de toekomst zal er veel rond de risicohantering geregeld moeten worden, zoals het organiseren van professionele ondersteuning, leefomstandigheden, daginvulling, persoonlijke steun, langdurige behandeltrouw en het aanleren van adequatere probleem oplossende vaardigheden.
Concluderend kan worden gesteld dat het risico op optredend gewelddadig gedrag hoog is indien betrokkene binnen de maatschappij maar buiten een gespecialiseerde beschermende setting gaat verblijven. Er wordt niet een direct en onmiddellijk risico verwacht, eerder zal betrokkene risicovol gedrag op de middellange termijn, binnen een jaar, kunnen vertonen, indien hij weer terugvalt in verslavingsgedrag en zijn leven weer niet op orde krijgt.
Het hoge risicoprofiel van betrokkene (zie risicotaxatie) vraagt ook een voldoende beveiligde setting met forensische kennis (…).
Ten aanzien van de vraag binnen welk kader de behandeling van verdachte dient plaats te vinden, houdt het rapport voorts het volgende in:
Betrokkene heeft een behandeling nodig in een setting die specifiek is ingericht op zijn gecombineerde pathologie, namelijk zijn licht verstandelijke beperking (LVG) en zijn verslavingsgevoeligheid. Uit de rapportages van de Jellinek stichting voor gespecialiseerde verslavingszorg blijkt dat hun inspanningen weliswaar het verslavingsgedrag tijdelijk onder controle brachten, maar na een klinische interventie viel betrokkene in de thuissituatie snel weer terug in alcoholmisbruik. Ook bij de Jellinek stichting was al het besef dat betrokkene eigenlijk ook geïndiceerd was voor een setting gespecialiseerd in mensen met een verstandelijke beperking in combinatie met een verslavingsbehandeling. Een aanmelding daartoe bij de gespecialiseerde derdelijns voorziening "De Wier" SVLVG (Fivoor), liep helaas op niets uit.
Het risico van overvraging tijdens de behandeling bij mensen met LVG-problematiek in de reguliere verslavingszorg is groot en leidt niet zelden tot een stagnerend traject. Gezocht moet worden naar een setting die de gediagnosticeerde gecombineerde psychopathologie geïntegreerd kan behandelen. Het is verder aan te nemen dat de psychotische ontregeling nu door structureel medicatiegebruik onder controle is. Het is niet ongebruikelijk dat hier een langdurig traject van een onderhoudsbehandeling met antipsychotica noodzakelijk blijft om (rand)psychotische ontsporingen in de toekomst te blijven voorkomen en bij te regelen.
Het hoge risicoprofiel van betrokkene (zie de risicotaxatie) vraagt ook een voldoende beveiligde setting met forensische kennis: het delictscenario is namelijk nog niet definitief vastgesteld en zal via een zogenaamde delictscenarioprocedure (DSP) moeten leiden tot een signaleringsplan alvorens een resocialisatiefase kan worden gestart.
De reguliere GGZ- en verslavingszorg is hiertoe niet ingericht waardoor plaatsing met een zorgmachtiging via de Wvggz niet toereikend wordt geacht. Ook de door rapporteurs geschatte benodigde tijd om betrokkene te behandelen is hiervoor te lang. De ernst van het ten laste gelegde in combinatie met het huidige geschatte recidiverisico, bij een nog niet definitief delictscenario, vergt naar onze mening een tbs-kader.
Hierbij is een klinische behandeling in een gespecialiseerde setting noodzakelijk, zoals in het voorgaande beredeneerd. Rapporteurs schatten in dat een klinische fase zeker twee jaar nodig heeft, alvorens resocialisatie kan worden ingezet.
In onze eindbespreking zijn de argumenten verzameld om een weging te kunnen maken of inmiddels een voorwaardelijk kader haalbaar zou kunnen zijn.
Argumenten die dit ondersteunen zijn dat betrokkene geen noemenswaardige incidenten heeft veroorzaakt in zijn nu 2-jarige verblijf in de PPC Haaglanden, abstinent is gebleven van middelen en niet in verband is gebracht met alcoholzucht of drugszoekend gedrag (handel, verwerving). Hij neemt de voorgeschreven antipsychotische medicatie […]
De farmacotherapie zal dus aangepast moeten worden naar een beter te verdragen onderhoudsbehandeling, rapporteurs schatten in dat betrokkene hieraan mee zal werken. Verder is betrokkene niet betrokken in beïnvloedende criminogene netwerken en kan, indien er een goede netwerkbegeleiding wordt opgezet, contacten opbouwen met pro-sociale personen. Verder wordt het recidiverisico niet als direct en onmiddellijk ingeschat, er is een aanlooptijd nodig. Betrokkene zal niet direct een floride psychotisch toestandsbeeld ontwikkelen, zodat met een goed signaleringsplan tijdig kan worden bijgestuurd en geïntervenieerd. Het is bovendien geen antisociaal ingesteld of psychopathiforme man en hij toont zich in een gestructureerde omgeving tot op zekere hoogte stuurbaar.
Echter, het is bekend dat zowel een verstandelijke handicap als verslavingsgevoeligheid met regelmaat het goede beloop van een voorwaardelijk tbs-traject frustreren, met als gevolg de omzetting van tbs met voorwaarden naar tbs met dwangverpleging. Beide zouden kunnen worden aangewend door te investeren in zowel gespecialiseerde hulp voor de licht verstandelijke beperking als in gespecialiseerde verslavingszorg. Voor ingang van de resocialisatiefase zou daarbij gebruik kunnen worden gemaakt van zuchtremmers, die vooral bij alcoholzucht worden gebruikt en effectief zijn.
Het nadeel van een tbs met voorwaarden traject kan zijn dat een persoon na (blijvende) regelovertredingen de samenwerking met het behandelteam en reclassering op het spel zet en men het contact beëindigt. Tijdens een (soms langdurige) procedure van de omzetting van een vrijwillig kader in een tbs met dwang en herselectie voor een andere kliniek kan dan de behandeling ernstig stagneren, waarna betrokkene als het ware weer opnieuw moet beginnen. Rapporteurs doen op dit moment geen voorkeursadvies.
Het hof heeft ook acht geslagen op de inhoud van de overige adviezen en rapporten zoals die over verdachte zijn uitgebracht. Het maatregelenrapport van Fivoor van 31 december 2020 houdt in dat de reclassering bij de hiervoor weergegeven punten van het PBC om aan verdachte tbs met voorwaarden op te leggen de kanttekening plaatst dat verdachte nu in een gestructureerde, gesloten omgeving verblijft waar er weinig ruimte is voor grensoverschrijdend gedrag. De punten van het PBC bevestigen volgens de reclassering alleen maar dat verdachte goed gedijt in een dergelijke omgeving. De reclassering geeft aan te twijfelen over de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden. De reclassering beschrijft dat aan verdachte in “simpele taal” de maatregel en de opgestelde voorwaarden zijn uitgelegd en dat hij deze ook in dezelfde bewoordingen op papier heeft gekregen. Desalniettemin kan verdachte dit niet reproduceren bij vervolggesprekken. Verdachte gaf aan er niet aan toe te komen. Ondanks de twijfels wil de reclassering wel proberen verdachte de mogelijkheid te geven van een TBS met voorwaarden. Voorts wordt in het rapport opgemerkt dat hetgeen het PBC benoemde omtrent de soms langdurige procedure van de omzetting van een vrijwillig kader in een TBS met dwang, waarna verdachte weer opnieuw moet beginnen,
an sicheen motivatie kan zijn om een advies voor dwangverpleging te geven om verdachte hiertegen te beschermen.
Het hof constateert allereerst, evenals de reclassering, dat de argumenten die het PBC benoemt ter ondersteuning van een voorwaardelijk kader, niet gelegen zijn in de persoon van de verdachte dan wel zijn psychische en verslavingsproblematiek, maar vooral situationeel van aard zijn. Verdachte verblijft op dit moment in een gestructureerde omgeving, waarbinnen minder gemakkelijk kan worden toegegeven aan de bestaande verslaving, terwijl er toezicht is op het innemen van antipsychotische medicatie die hem stabiliseert. De door het PBC genoemde punten die ten faveure van een TBS met voorwaarden kunnen worden gezien moeten, naar het oordeel van het hof, dan ook in die context worden bezien en zijn bij de afweging of een voorwaardelijk kader de aangewezen weg is, dan ook niet van doorslaggevende betekenis.
Het hof concludeert uit voornoemde rapporten dat probleembesef, ziekte-inzicht en hieraan gekoppeld eigen initiatief tot verbetering bij verdachte mogelijk in enige mate bestaan; het aangaan en voortzetten van een behandeling die leidt tot wezenlijke veranderingen is tot nog toe niet gelukt; frustratie en onmacht lijken steeds tot stagnatie te leiden. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 januari 2021 heeft het gerechtshof niet de indruk gekregen dat een overtuigende motivatie van binnen uit thans nu wel aanwezig is bij verdachte. De verdachte heeft weliswaar zijn goede voornemens hieromtrent uitgesproken, maar hij heeft het gerechtshof er niet van kunnen overtuigen dat een verandering binnen een behandeling die leidt tot het verminderen van het hoge recidiverisico hem in het kader van TBS met voorwaarden gaat lukken. De verdachte kan thans een aantal aangeleerde inzichten benoemen en heeft in het PPC een aantal trainingen gedaan; echter een
intrinsiekemotivatie tot gedragsverandering en de onvoorwaardelijke bereidheid om zich te houden aan regels en afspraken die daarover moeten worden gemaakt zijn uit hetgeen verdachte heeft meegedeeld bij hem in onvoldoende mate te ontwaren, óók wanneer rekening wordt gehouden met de beperkte verstandelijke vermogens van de verdachte.
Uit de rapporten volgt dat het van groot belang is dat de verdachte zijn medicatie blijft innemen en dat hij geen alcohol of drugs gebruikt. Houdt hij zich niet hieraan, dan kan dat leiden tot psychotische ontregeling en daarmee tot herhaling van het plegen van strafbare feiten.
Uit het PBC rapport volgt daarnaast dat de verstandelijke beperking van verdachte met zich brengt dat de behandeling van de ernstige stoornis in alcoholgebruik een aanpak behoeft die mede gericht is op die verstandelijke beperking. Het hof ziet, juist vanwege de gecombineerde pathologie van verdachte, net als het PBC, een risico op stagnatie van de behandeling wanneer een TBS-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd. Het hof acht deze stagnatie voorstelbaar doch onwenselijk, niet in het belang van verdachte en overigens evenmin in het belang van de maatschappij. Het hof neemt ook in aanmerking dat een klinische behandeling in een gespecialiseerde setting noodzakelijk is die zeker twee jaar gaat duren. Het hof acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat verdachte zonder die langdurige en volledige behandeling terugkeert in de maatschappij.
Het hof acht alles afwegend, het juridisch kader van de TBS met verpleging van overheidswege het enige passende maar ook noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen hebben. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
Het hof zal aldus gelasten dat verdachte zal worden verpleegd van overheidswege.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt het gerechtshof vast dat het bewezen verklaarde delict - poging tot doodslag - een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Motivering van de maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht
Het gerechtshof zal - naast de maatregel van TBS met bevel tot verpleging - tevens een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de TBS maatregel onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is.
Ook in dit verband heeft het gerechtshof acht geslagen op de hiervoor aangehaalde PBC rapportage van 28 september 2020 en het adviesrapport van Fivoor van 31 december 2020. Hieruit volgt dat het risico op gewelddadig gedrag niet direct en onmiddellijk is, met andere woorden niet zolang verdachte medicatie gebruikt en geen alcohol of andere middelen gebruikt, maar op de middellange termijn indien hij weer terugvalt in verslavingsgedrag.
Toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kunnen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden beperkt.
Gelet hierop acht het gerechtshof het noodzakelijk om de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Het gerechtshof gelast immers de TBS van de verdachte. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde TBS plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 31.835,08 en immateriële schade ten bedrage van € 40.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, deels afgewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, met dien verstande dat ter zake van de materiële schade niet meer worden gevorderd de posten verlies van verdiencapaciteit (post 4), de kosten accreditatie arts (post 5 onder b), de daadwerkelijk gemaakte proceskosten en de schadepost 5 onder a (cadeaus vanwege hulpverlening).
Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in de strafzaak in hoger beroep voort tot een bedrag van € 1.518,73 voor zover het betreft de materiële schade en een bedrag van € 40.000,- ter zake van immateriële schade, alsmede de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot enkele van de door de benadeelde partij opgevoerde materiële kostenposten, alsmede met betrekking tot de gevorderde immateriële schade, is het gerechtshof van oordeel dat die posten onverkort in aanmerking komen voor vergoeding. Het gerechtshof is van oordeel dat de betwiste kostenposten in voldoende mate zijn onderbouwd door de benadeelde partij, zowel in de schriftelijke vordering als in de toelichting daarop ter terechtzitting in hoger beroep, mede nu de verdediging onvoldoende onderbouwing voor de betwisting van die posten heeft gepresenteerd.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade overweegt het gerechtshof dat de begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit de stukken volgt dat het door verdachte gepleegde feit naast letsel, grote impact op de benadeelde partij heeft gehad. Uit de overgelegde (medische) stukken ter onderbouwing, de toelichting daarop en de verklaring van de benadeelde partij volgt dat sprake was van ernstig letsel, langdurig herstel en grote impact op het leven van het slachtoffer. Concentratieproblemen en een (daardoor) verminderde werkbelastbaarheid spelen hem nog immer parten. In hoger beroep is nog duidelijk geworden dat de benadeelde partij niet heeft kunnen terugkeren in zijn beroep van huisarts en dat hij daarin een aanmerkelijke derving van levensvreugde ervaart. Daarnaast kampt de benadeelde partij nog immer met een posttraumatisch stresssyndroom, hetgeen bij hem eveneens heeft geleid tot niet geringe derving van levensvreugde. Niet getwijfeld wordt dat de benadeelde partij als gevolg van het feit behandeld is geweest ter zake PTSS door een deskundige. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is de behandelaar van de benadeelde partij ingeschreven in het BIG-register en kan deze behandelaar derhalve als deskundige vaststellen dat bij de benadeelde partij sprake is van PTSS.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.518,73. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 20,- en € 246,28, totaal € 266,28 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Conform het verzoek van de verdediging zal het gerechtshof de gijzeling daarbij vaststellen op één dag.
Het gerechtshof acht het namelijk illusoir dat de verdachte, aan wie een langdurige gevangenisstraf en de maatregel van TBS met bevel tot verpleging zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen gijzeling, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen het gerechtshof ongewenst acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 41.518,73 (eenenveertigduizend vijfhonderdachttien euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.518,73 (duizend vijfhonderdachttien euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 266,28(tweehonderdzesenzestig euro en achtentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 41.518,73 (eenenveertigduizend vijfhonderdachttien euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.518,73 (duizend vijfhonderdachttien euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 augustus 2018.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.