ECLI:NL:GHARL:2021:10985

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.295.037
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in omgangsregeling tussen moeder en minderjarige na uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, geboren in 2019. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 februari 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige had verlengd en de omgangsregeling had beperkt. De minderjarige staat sinds 15 mei 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig, en is uit huis geplaatst vanwege zorgen over haar welzijn.

De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige slechts één keer per drie weken voor één uur zou plaatsvinden, onder begeleiding van Samen Veilig. De moeder verzocht het hof om een ruimere omgangsregeling en om een onderzoek door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar de problemen die de minderjarige vertoont na de omgangsmomenten met haar. Het hof heeft echter geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is, gezien de zorgelijke reacties die zij vertoont na de omgang met haar moeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de omgang met de moeder moet plaatsvinden op een neutrale locatie, het kantoor van Samen Veilig, om voorspelbaarheid en structuur te waarborgen voor de minderjarige. De moeder heeft weliswaar aangegeven dat zij meer contact met haar dochter wil, maar het hof heeft geconcludeerd dat de omgang op dit moment niet kan worden uitgebreid, gezien de zorgen over de emotionele en sociale ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek van de moeder om een NIFP-onderzoek is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.295.037
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 505909 (verlenging uithuisplaatsing) en 516850 (wijziging omgangsregeling)
beschikking van 30 november 2021
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. de Haan te Utrecht.
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Samen Veilig,
en
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] , geboren [in] 2019 (verder te noemen: [de minderjarige] ).

2.Belangrijke informatie

2.1
Alleen de moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . Dit betekent dat de moeder de belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kan nemen. De vader van [de minderjarige] is niet meer in beeld.
2.2
Sinds 15 mei 2020 staat [de minderjarige] onder toezicht van Samen Veilig en is zij met een machtiging van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uit huis geplaatst.
2.3
[de minderjarige] is eerst uit huis geplaatst bij haar oma (van de kant van de moeder), vervolgens bij crisispleegouders en sinds 16 juni 2020 bij de pleegouders.
2.4
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn steeds verlengd. De ondertoezichtstelling loopt nog tot 21 juli 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing loopt nog tot 21 januari 2022.
2.5
Op 27 november 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, de volgende omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld:
  • het eerstvolgende contactmoment na de zitting van 27 november 2020 vindt plaats voor de duur van een uur bij [naam1] (in plaats van op het kantoor van Samen Veilig) en onder begeleiding van [naam1] , waarna;
  • [de minderjarige] eens per week bij de moeder bij [naam1] verblijft voor de duur van anderhalf
uur, onder begeleiding van [naam1] ;
- de verdere uitbreiding van deze omgangsregeling qua duur, frequentie en invulling
zal worden bepaald door Samen Veilig.

3.De beslissing van de rechtbank

3.1
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft op 17 februari 2021, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 22 juli 2021 en de op 27 november 2020 vastgestelde omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder beperkt. De rechtbank heeft beslist dat deze beslissingen ook gelden totdat op een eventueel hoger beroep is beslist.
3.2
De rechtbank heeft de volgende omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld:
- één keer per drie weken één uur onder begeleiding van Samen Veilig, in aanwezigheid van
de pleegouders en op het kantoor van Samen Veilig.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling. Zij verzoekt het hof die beslissing van de rechtbank ongedaan te maken.
4.2
De moeder wil dat het hof een ruimere omgangsregeling vaststelt. Zij vraagt het hof als omgangsregeling vast te stellen dat [de minderjarige] en zij op regelmatige momenten contact met elkaar hebben en waarbij in een half jaar wordt toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] gedurende een dag bij haar is en waarbij de concrete invulling aan Samen Veilig wordt overgelaten. Voor de eerste twee maanden stelt zij de volgende opbouw voor:
  • de eerste week: gedurende een uur contact;
  • vanaf de derde week: gedurende twee uur contact;
  • vanaf de zesde week: gedurende vier uur contact;
waarbij de contactmomenten zullen plaatsvinden op een tussen Samen Veilig en de moeder te bepalen locatie, niet zijnde het kantoor van Samen Veilig.
4.3
De moeder wil ook dat een onderzoek wordt gedaan. Zij vraagt het hof het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) opdracht te geven voor een onderzoek naar:
  • de problemen die [de minderjarige] (volgens anderen) na de contactmomenten met haar zou laten zien;
  • de vraag of eventuele vastgestelde problemen een reden zijn om de omgang niet uit te breiden (contra-indicatie);
  • de vraag wat er nodig is om eventuele belemmeringen in de contacten tussen haar en [de minderjarige] weg te nemen en de vraag welke hulpvorm daarvoor passend zou zijn voor haar en [de minderjarige] .
4.4
Samen Veilig is het niet eens met de verzoeken van de moeder in hoger beroep. Samen Veilig vraagt het hof de beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling in stand te laten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 mei 2021;
  • het verweerschrift van Samen Veilig met producties;
  • een brief van de pleegouders van 17 oktober 2021;
  • een journaalbericht van mr. De Haan van 19 oktober 2021 met een begeleidende brief en een productie;
  • een e-mailbericht van Samen Veilig van 25 oktober 2021 met een begeleidende brief en bijlagen, en
  • een e-mailbericht van mr. De Haan van 27 oktober 2021 met een begeleidende brief en een bijlage.
5.2
De zitting bij het hof was op 29 oktober 2021.
Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat en met haar begeleidster;
  • [naam2] voor Samen Veilig;
  • [naam3] voor de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad), en
  • de pleegvader.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de rechtbank.
6.2
In de wet staat dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling (in dit geval: Samen Veilig) een omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is (artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).
6.3
Op basis van het dossier en wat is besproken op de mondelinge behandeling bij het hof is het hof van oordeel dat de wijziging van de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, dit vanwege de reactie die [de minderjarige] na de omgangsmomenten met de moeder laat zien. In februari 2021 hebben de pleegouders daarover bericht dat [de minderjarige] na een omgangsmoment met de moeder erg aanhankelijk is, voortdurend gedragen wil worden, gespannen is, in paniek kan raken als één van de pleegouders de kamer verlaat, slecht slaapt, spanning in haar lijf heeft en onrustig is. De pleegouders merkten dat de reactie van [de minderjarige] in intensiteit en frequentie toenam toen de omgangsmomenten gedeeltelijk zonder de aanwezigheid van de pleegouders plaatsvonden. De pleegouders namen toen zelfs apathie, draaien met de ogen en wegrakingen bij [de minderjarige] waar. Ook was [de minderjarige] toen ’s nachts veel onrustiger. In juli 2021 hebben de pleegouders bericht dat [de minderjarige] na de omgangsmomenten met de moeder meer in zichzelf is gekeerd en dat zij sneller boos of gefrustreerd lijkt, wat zich uit in het uit het niets slaan, knijpen, bijten of schoppen. Ook roept of schreeuwt [de minderjarige] na de omgangsmomenten met de moeder vaker en schijnbaar ongericht of gooit ze speelgoed van zich af. Volgens de pleegouders ebt dit gedrag daarna geleidelijk weer weg en laat [de minderjarige] in de loop van de weken weer haar normale gedrag zien. In september 2021 hebben de pleegouders aan Samen Veilig laten weten dat [de minderjarige] na de omgangsmomenten met de moeder uit haar doen is: ze slaat onverwachts de pleegouders en de andere kinderen uit het pleeggezin, is bozig, gooit vaker met voorwerpen en slaapt onrustig. Het vertrouwen in de pleegouders lijkt minder vanzelfsprekend. Soms is [de minderjarige] heel aanhankelijk en wil ze veel knuffelen, maar op andere momenten moet ze hard huilen en wendt ze zich af van de pleegouders. In het kader van dit hoger beroep hebben de pleegouders naar voren gebracht dat hun zorgen over de (mentale, sociale en fysieke) reactie van [de minderjarige] op de omgang met de moeder onverminderd groot blijven. Op de zitting bij het hof heeft de pleegvader gezegd dat [de minderjarige] meer lucht heeft gekregen sinds de omgang minder frequent is. Volgens Samen Veilig heeft [de minderjarige] in haar ontwikkeling voorzichtig stapjes vooruitgezet sinds de omgang is teruggebracht naar één uur in de drie weken, zoals door de rechtbank is bepaald. Op grond van dit alles kan het hof niet anders concluderen dan dat de omgangsmomenten duidelijk veel vragen van [de minderjarige] en [de minderjarige] heeft tijd nodig om daarvan te herstellen en tot rust te komen, zodat zij kan toekomen aan haar eigen ontwikkeling. Net als de rechtbank is het hof daarom met Samen Veilig en de raad van oordeel dat een ruimere omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is.
6.4
Het hof is verder net als Samen Veilig van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de omgang met de moeder plaatsvindt op het kantoor van Samen Veilig. Volgens Samen Veilig is het, vanwege de onveiligheid die [de minderjarige] in het verleden heeft ervaren in de opvoedsituatie bij de moeder, belangrijk voor [de minderjarige] dat de omgang met de moeder voorspelbaar is. Uit het bericht van de pleegouders van oktober 2021 blijkt ook dat [de minderjarige] structuur en voorspelbaarheid nodig heeft. Het kantoor van Samen Veilig is een neutrale locatie. Die neutrale locatie maakt de omgang voor [de minderjarige] voorspelbaar en betrouwbaar. Op die locatie kunnen de pleegouders aanwezig zijn tijdens de omgang, zodat [de minderjarige] kan tijdens de omgang met de moeder bij hen steun kan zoeken. Daarnaast kan met die locatie en de daarmee gepaard gaande begeleiding gewaarborgd worden dat niet onverwacht of zonder overleg andere mensen bij de omgang aanwezig zijn.
6.5
De moeder ontkent niet dat [de minderjarige] na de omgang zorgelijk gedrag laat zien, maar volgens haar is het maar de vraag of dit gedrag verband houdt met de gebeurtenissen in het verleden. Zij zegt dat het ook een reactie kan zijn op het gebrek aan contact met de moeder. De moeder wil daarom dat het NIFP onderzoekt waar de reactie van [de minderjarige] vandaan komt en hoe de omgang tussen moeder en [de minderjarige] zou kunnen worden uitgebreid. Het hof vindt een dergelijk onderzoek niet in het belang van [de minderjarige] . Samen Veilig heeft zich ingespannen om Infant Mental Health (IMH) in te zetten. Inmiddels is IMH gestart bij de pleegouders. Dit is een intensief traject. Het hof vindt het niet in het belang van [de minderjarige] en daarmee ook niet noodzakelijk dat daar nog een NIFP onderzoek bijkomt, dat net als IMH gericht is op (verbetering van) het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Het hof zal dit verzoek van de moeder daarom afwijzen.
6.6
Het hof begrijpt dat de moeder meer contact wil met [de minderjarige] . Net als de raad vindt het hof het voor [de minderjarige] heel belangrijk dat zij contact heeft met de moeder en dat dit contact verantwoord kan worden uitgebreid. Zoals hiervoor overwogen heeft [de minderjarige] nodig dat de omgang met de moeder voorspelbaar is. De moeder kan in het contact met anderen, onder wie [de minderjarige] , onvoorspelbaar zijn doordat zij last heeft van stemmingswisselingen en zij moeite heeft om op een goede manier om te gaan met haar emoties en haar emoties te uiten. Zij kan verbaal en fysiek agressief reageren. De moeder vindt het moeilijk om hierover met de hulpverlening in gesprek te gaan. Dan voelt zij zich aangevallen en legt zij de oorzaken van haar gedrag buiten zichzelf. De moeder heeft weliswaar therapie gevolgd om beter te kunnen omgaan met haar emoties en haar emoties beter te kunnen uiten, maar zij wil niet dat Samen Veilig kennisneemt van het verslag van de therapie. Hierdoor is niet inzichtelijk welke stappen de moeder heeft gezet om te werken aan haar gedrag, welke verbeteringen zijn opgetreden en wat de moeder eventueel nodig heeft om deze verbeteringen te kunnen vasthouden. De moeder is tijdens de gesprekken met de gezinsvoogd en de hulpverlening nog steeds regelmatig boos, waarbij zij schreeuwt en beledigingen uit. Het lukt de moeder vaak niet om langer dan tien minuten aanwezig te zijn bij een gesprek met Samen Veilig. Het hof doet een dringend beroep op de moeder en Samen Veilig om in het belang van [de minderjarige] op zoek te gaan naar manieren om de onderlinge communicatie en samenwerking te verbeteren. Het is belangrijk dat Samen Veilig de moeder betrekt bij de besluiten die over [de minderjarige] worden genomen en dat de moeder op haar beurt niet meteen in de vechtstand gaat. De moeder weigert tot nu toe om mee te werken aan IMH omdat zij niet wil dat een voormalige begeleidster van het moeder-kindhuis daarbij is betrokken. Samen Veilig heeft aan de moeder onder meer laten weten dat er geen andere collega beschikbaar is en dat de moeder geen contact hoeft te hebben met de voormalig begeleidster van moeder-kindhuis. Het hof vindt het, gelet op de reactie van Samen Veilig, zaak dat de moeder zich over deze kwestie heen zet, zodat IMH ook bij de moeder kan worden gestart en kan worden gewerkt aan een mogelijke verbetering van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
6.7
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank juist is en dus moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 februari 2021 waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.