ECLI:NL:GHARL:2021:10984

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.294.857
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitbreiding zorgregeling naar co-ouderschap in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2012. De vader, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om uitbreiding van de zorgregeling naar een co-ouderschapsregeling, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, zich hiertegen verzette. De rechtbank Midden-Nederland had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vader verbleef. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld na eerdere beschikkingen van de rechtbank en heeft de mondelinge behandeling op 2 november 2021 gehouden.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie van parallel ouderschap, waarbij de ouders alleen contact hebben over noodzakelijke zaken, meer rust biedt voor de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming en de jeugdbeschermers hebben geadviseerd om de huidige zorgregeling te handhaven, omdat er nog onvoldoende samenwerking tussen de ouders is voor een co-ouderschapsregeling. Het hof heeft overwogen dat de wens van de vader om een 50/50 zorgverdeling te realiseren begrijpelijk is, maar dat de huidige omstandigheden dit nog niet toelaten. De ouders moeten eerst werken aan verbetering van hun communicatie en vertrouwen voordat een co-ouderschapsregeling kan worden overwogen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat stabiliteit en rust in haar leven essentieel zijn. De ouders zijn aangemoedigd om samen te werken aan een betere communicatie, met het oog op een mogelijke co-ouderschapsregeling in de toekomst.

Uitspraak

0GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.857
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 477944)
beschikking van 30 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J. de Kaste te Soest,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 april 2019, 26 maart 2020 en 19 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 19 februari 2021 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 mei 2021;
- het e-mailbericht van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 26 juli 2021 met als bijlage de rapportage van 27 november 2020 van Veilig thuis Utrecht ten behoeve van het beschermingsonderzoek;
- het standpuntstuk van de GI van 1 november 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 20201 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • [naam1] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
  • [naam2] en [naam3] , jeugdbeschermers, namens de GI.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
In het door partijen op 21 augustus 2016 ondertekende ouderschapsplan zijn de ouders in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij de zorg om de week verdeeld wordt.
3.3
In voormelde tussenbeschikking van de rechtbank van 16 april 2019 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld die onder meer inhield dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van woensdagmiddag tot maandagochtend bij de vader verbleef. In die beschikking heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag welke regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [de minderjarige] is.
3.4
In voormelde tussenbeschikking van 26 maart 2020 heeft de rechtbank opnieuw een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Na een opbouw zal [de minderjarige] één keer per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven. De verdere behandeling is aangehouden in afwachting van het verloop van de omgang en de resultaten van de begeleiding door het wijkteam.
3.5
Het hof heeft in de beschikking van 17 augustus 2021 (zaaknummer 200.294.881) het verzoek van de vader tot het benoemen van een bijzondere curator afgewezen.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2021 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van één jaar tot 26 augustus 2022

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
In de bestreden eindbeschikking heeft de rechtbank onder meer een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat [de minderjarige] één keer per veertien dagen van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en brengt.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien, voor zover in deze procedure nog van belang, op de onder 4.1 vermelde zorgregeling.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling te vernietigen en de zorgregeling aan te passen conform het verzoek van de vader, waarbij er een 50/50 zorgverdeling tussen partijen is.
4.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep opgemerkt dat hij de indruk heeft dat de huidige situatie, waarbij sprake is van parallel ouderschap, [de minderjarige] , alsmede de ouders, meer rust biedt. Gelet op de situatie in het verleden is het, aldus de raad, logisch dat het proces tot verbetering van de verstandhouding tussen de ouders met vallen en opstaan gepaard gaat, maar er is wel sprake van een positieve ontwikkeling. Voor een co-ouderschapsregeling is echter meer nodig dan parallel ouderschap. De ouders zijn nog niet in staat om met elkaar af te stemmen over de invulling van essentiële praktische zaken voor [de minderjarige] . Dat maakt dat [de minderjarige] in de huidige situatie bij een co-ouderschapsregeling in twee gescheiden werelden moet leven. Wanneer zij zelf daartussen de verbinding moet vormen dan is dat een zware belasting voor haar. Dat zal vermoedelijk ten koste van haar identiteitsontwikkeling gaan. De raad constateert dat de moeder niet afwijzend tegenover een co-ouderschapsregeling op termijn staat. De raad adviseert daarom de huidige regeling te handhaven en in overleg met de jeugdbeschermers de situatie te beoordelen en een tijdpad uit te zetten om op langere termijn toe te werken naar een co-ouderschapsregeling.
5.4
De jeugdbeschermers hebben inmiddels gesprekken gevoerd met de ouders en kennis gemaakt met [de minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling. [de minderjarige] ontwikkelt zich volgens de jeugdbeschermers naar omstandigheden goed. Zij is flexibel en past zich gemakkelijk aan. De jeugdbeschermers hebben vastgesteld dat de opvoedsituatie bij beide ouders goed genoeg is. Voor een co-ouderschapsregeling is echter een bepaalde mate van samenwerking tussen de ouders nodig over de uitvoering van de zorg voor [de minderjarige] . Die is er op dit moment nog niet. De vader heeft het traject parallel ouderschap afgerond en de moeder en haar partner volgen dit nog. Het parallel ouderschap houdt in dat de ouders alleen contact hebben met elkaar over strikt noodzakelijke zaken. Er hebben zich geen nieuwe escalaties in het contact tussen de ouders meer voorgedaan, maar de situatie is nog precair. De begeleiding van de jeugdbeschermer was bijvoorbeeld onlangs nog nodig bij het verkrijgen van een toestemmingsverklaring voor een buitenlandse reis in 2022 met [de minderjarige] .
De zorg vanuit de GI richt zich vooral op de verhouding tussen de vader en de stiefvader van [de minderjarige] en de mate waarin [de minderjarige] toestemming in woord en daad ervaart om met beiden contact te hebben. Het voortzetten van de huidige zorgverdeling biedt op dit moment de meeste rust aan [de minderjarige] , maar de jeugdbeschermers sluiten niet uit dat een co-ouderschap in een later stadium passend is. Indien het hof nu al een co-ouderschapsregeling zou willen vaststellen is het wenselijk hierbij systemische hulpverlening in te zetten waarbij samen met de ouders wordt gekeken hoe binnen de gezinssituaties bij de ouders vorm kan worden gegeven aan de co-ouderschapsregeling.
5.5
Het hof is gelet op de adviezen van de raad en de GI en gezien de stellingen van de ouders van oordeel dat de huidige zorgregeling in stand moet blijven en overweegt als volgt.
5.6
Het parallel ouderschap heeft de afgelopen periode meer rust in het systeem gebracht, maar de verbeterde situatie is nog pril. Er is sprake van diepgewortelde problematiek tussen de ouders, die zelfs heeft geleid tot een ondertoezichtstelling. De raad en de GI vinden dat voor de uitvoering van een co-ouderschapsregeling meer nodig is dan de huidige minimale communicatie. De moeder heeft het traject parallel ouderschap nog niet afgerond. De wens van de vader tot uitbreiding van de regeling is begrijpelijk, maar naar het oordeel van het hof is voor een 50/50 zorgverdeling op dit moment nog niet voldoende basis. Dat volgens de jeugdbeschermers op dit moment nog hulpverlening in beide gezinnen zou moeten worden ingezet om een co-ouderschapsregeling uit te kunnen voeren, geeft weer dat de problematiek tussen de ouders nog niet zodanig is verbeterd dat een co-ouderschapsregeling verantwoord door hen kan worden uitgevoerd. Anders dan de vader stelt, staat de uitvoering van het parallel ouderschap een co-ouderschapsregeling op dit moment in de weg.
Het belang van [de minderjarige] bij zoveel mogelijk rust en stabiliteit staat voor het hof voorop. Dat [de minderjarige] zelf vertelt dat zij graag evenveel tijd bij haar beide ouders wil doorbrengen, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het is logisch dat [de minderjarige] loyaal is naar haar beide ouders. Het hof ziet geen aanleiding om [de minderjarige] te horen, zoals de vader als mogelijkheid heeft genoemd. Dit zal belastend zijn voor [de minderjarige] . Dat de professionals van de raad en de GI [de minderjarige] hebben gesproken is voor het hof voldoende.
5.7
Het hof merkt op dat uit het feit dat de uitvoering van de huidige basisregeling - waarbij de vader [de minderjarige] niet alleen in het weekend, maar al vanaf donderdag (dus ook met een schooldag) bij zich heeft - rustig verloopt, blijkt dat de ouders beiden in staat zijn om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Dat biedt een goed perspectief voor eventuele uitbreiding van het verblijf van [de minderjarige] bij de vader in de toekomst. Daar komt bij dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat ook zij een grote rol voor beide ouders in het leven van [de minderjarige] erg belangrijk voor [de minderjarige] vindt, maar dat eerst de communicatie tussen de ouders verder moet worden verbeterd. Indien dat lukt, wil de moeder wel meewerken aan het toewerken naar een co-ouderschapsregeling.
5.8
Mede gelet op de adviezen van de raad en GI, gaat het hof er daarom van uit dat de komende periode onder leiding van de GI wordt gewerkt aan verbetering van de communicatie en het vergroten van het vertrouwen tussen de vader en de moeder, waarbij wordt beoogd dat er op termijn door de ouders een co-ouderschapsregeling kan gaan worden uitgevoerd.
5.9
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling waarbij [de minderjarige] een keer in de veertien dagen van donderdagmiddag tot maandagmorgen bij de vader verblijft, niet in strijd met de Europese verdragen. Het hoger beroep van de vader slaagt niet. De bestreden beschikking zal daarom in zoverre worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
19 februari 2021voor zover aan het hof in hoger beroep ter beoordeling voorgelegd.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. K.A.M. van Os-ten Have en is op 30 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.