ECLI:NL:GHARL:2021:1097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
21-002322-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal van een fiets zonder oplegging van straf of maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende in P.I. Achterhoek, was eerder veroordeeld voor diefstal van een fiets op 21 januari 2018. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, maar het hof oordeelde dat voor het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een fiets heeft weggenomen die aan een ander toebehoorde, met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De verdediging voerde aan dat de fiets een 'res nullius' was, omdat deze niet was opgehaald na terugplaatsing door de politie. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de fiets geen eigenaar had. De verdachte had zich wel schuldbewust getoond, maar het hof achtte het niet opportuun om een onvoorwaardelijke straf op te leggen, gezien de ISD-maatregel die eerder aan de verdachte was opgelegd.

Het hof heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002322-20
Uitspraak d.d.: 4 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2018 met parketnummer 18-014063-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 05-720105-16, 18-274300-14, 05-222769-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Achterhoek, loc. Ooyerhoek EMD te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van straf of maatregel. Daarnaast is gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 18-274300-14 en
05-222769-15 af te wijzen en het openbaar ministerie in de vordering onder parketnummer 05-720105-16 niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A.L. Rinsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis en heeft de drie vorderingen onder voornoemde parketnummers afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te [plaats] vanaf het treinstation een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ5952) bepleit dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken, omdat niet is gebleken dat de fiets aan een ander toebehoorde. Hij stelt dat de fiets een 'res nullius' was, nu de fiets na het terugplaatsen door de politie op de plaats waar de fiets door verdachte is meegenomen door niemand is opgehaald en er geen meldingen bij de politie zijn binnengekomen over een vermiste fiets. Aldus kan niet worden bewezen dat de fiets ten tijde van het wegnemen aan een ander toebehoorde, zodat geen sprake is van diefstal.
Het hof verwerpt het res nullius-verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte bij het treinstation in [plaats] een nieuwe, onafgesloten fiets zag staan en dat hij deze heeft meegenomen. Bij de beantwoording van de vraag of aan het voor de bewezenverklaring van diefstal relevante objectieve vereiste dat het betreffende goed aan een ander toebehoort is voldaan, zoekt het hof aansluiting bij de overwegingen van advocaat-generaal Hofstee in ECLI:NL:PHR:2020:509. In r.o. 9 van deze conclusie staat onder meer te lezen: “(…) als algemene regel voor die beoordeling dient te worden vooropgesteld dat elke zaak, door mensenhand gemaakt of bewerkt, geacht mag worden een eigenaar te hebben, tenzij het tegendeel uit de concrete omstandigheden blijkt.”
Van zodanige omstandigheden is, naar het oordeel van het hof, in casu niet gebleken. Het enkele feit dat de fiets niet op slot stond kan als zodanig niet gelden. Het feit dat de fiets na terugplaatsing niet (binnen een maand, dit betreft de ‘registratie-episode’ van het politie-proces-verbaal) is opgehaald, maakt dit niet anders. Voor wat betreft het laatstbedoelde aspect merkt het hof op dat het belang daarvan ernstig moet worden gerelativeerd nu talloze redenen voor het ‘niet-ophalen’ denkbaar zijn die ertoe leiden dat niet wordt afgedaan aan de hiervoor geformuleerde algemene regel. Zo is denkbaar dat de eigenaar om hem/haar moverende redenen afziet van het doen van aangifte van diefstal, dat de fiets door een niet-eigenaar op het station is achtergelaten, dat de fiets ‘gewoon’ voor langer dan een maand door de rechtmatige eigenaar bij het station is/wordt gestald waarbij deze vergeten is de fiets op slot te zetten, dat de verdachte niet nauwkeurig genoeg aan de politie heeft aangegeven waar hij deze heeft weggenomen zodat de eigenaar de fiets niet terugvindt/ophaalt.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte zich wel schuldbewust heeft betoond en dat hij - de raadsman - dus niet het verweer zal opwerpen dat bij de verdachte geen sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. In het licht van het wel gevoerde res nullius-verweer hecht het hof er niettemin aan expliciet te overwegen dat naar het oordeel van het hof ook aan dit subjectieve vereiste is voldaan. Het bewijs voor vorenbedoeld oogmerk leidt het hof af uit het feit dat en de omstandigheden waaronder de verdachte deze nieuwe fiets bij het station heeft weggenomen, zoals valt af te leiden uit de
(in geval van cassatie nader uit te werken) wettige bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2018 te [plaats] een fiets, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De hierna te melden beslissing is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In beginsel rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde feit en de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, de oplegging van de door de politierechter opgelegde taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis.
Bij de vraag of en welke straf opgelegd dient te worden speelt echter thans de omstandigheid dat aan verdachte bij vonnis van 20 mei 2020 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren is opgelegd een belangrijke rol.
Uit een voortgangsverslag van de reclassering van 18 december 2020 volgt dat verdachte sinds 22 oktober 2020 in het kader van de ISD-maatregel in de extramurale fase binnen de FPA van Stevig te Oostrum verblijft. Criminogene factoren waren ten tijde van de oplegging van de ISD-maatregel financiën, middelengebruik, psychosociaal functioneren en
houding. Beschermende factoren nu zijn motivatie en klinische behandeling.
Er wordt in eerste instantie ingestoken op diagnostiek en traumabehandeling. Verdachte staat open voor behandeling en dan met name voor traumabehandeling. Zodra
hiermee is gestart wordt gekeken op welk moment de verslavingsmodule kan worden ingezet. Vanuit de diagnostiek volgt gebruikelijk nog een behandeladvies, ook dit zal worden meegenomen in de klinische behandeling. Verdachte geeft aan gemotiveerd te zijn voor het traject en heeft plannen voor de toekomst. Zo staat hij naast klinische behandeling ook open voor beschermd dan wel begeleid wonen en wil hij een leven opbouwen zonder delicten te plegen. Tot op heden houdt verdachte zich aan de gestelde bijzondere voorwaarden vanuit de instelling en de verwachting is dat hij zich komende periode ook zal houden aan de voorwaarden voor klinische behandeling.
Het hof acht, met de raadsman en de advocaat-generaal, aannemelijk dat, indien verdachte in het kader van de onderhavige strafzaak een onvoorwaardelijke straf zou worden opgelegd, dit de ISD-maatregel zal doorkruisen. Een voorwaardelijke straf acht het hof onder deze omstandigheden ook niet opportuun. Het hof acht het daarom raadzaam te bepalen dat voor het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 05-720105-16De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 1 juli 2016, onder voornoemd parketnummer, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Parketnummer 18-274300-14
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 9 mei 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, onder voornoemd parketnummer, is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Parketnummer 05-222769-15
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 14 januari 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, onder voornoemd parketnummer, is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 14h, 14i, 14j, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 05-720105-16.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 6 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2016, parketnummer 18-274300-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 6 februari 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 januari 2016, parketnummer 05-222769-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr M.B. de Wit en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 4 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.