ECLI:NL:GHARL:2021:1096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
21-001325-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bloedonderzoek bij verdenking van rijden onder invloed van cannabis

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het weigeren van een bloedonderzoek nadat hij was staande gehouden op verdenking van rijden onder invloed van cannabis. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, wat in strijd is met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had eerder die nacht een speekseltest ondergaan, waaruit bleek dat hij mogelijk onder invloed was van cannabis. Het hof oordeelde dat de staandehouding en de daaropvolgende verzoeken om medewerking aan het bloedonderzoek rechtmatig waren. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001325-20
Uitspraak d.d.: 4 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2020 met parketnummer 96-227635-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-216435-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 96-216435-17 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 225,- gevorderd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Hesen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. Daarnaast is de proeftijd van de bij parketnummer 96-216435-17 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 225,- verlengd met 1 jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2019 te [plaats] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman is de rechtmatigheid van het onderwerpen van verdachte aan de speekseltest betwist. Het rijgedrag gaf geen aanleiding om verdachte staande te houden. Dat een hennepgeur vanuit het voertuig werd waargenomen is opmerkelijk, omdat verdachte niet rookt en er in de auto ook niet wordt gerookt. Daarnaast is verdachte kort daarvoor staande gehouden, waarbij geen hennepgeur werd geroken. Verder stelt de raadsman dat het opwarmen van de speekseltest onder de uitlaat van de auto vragen oproept ten aanzien van de werking en/of de bediening van het apparaat. Dat is de reden dat verdachte meermalen heeft verzocht om een tweede speekseltest en heeft geweigerd om aan een bloedonderzoek mee te werken. Op de foto is bovendien nog steeds niet duidelijk te zien wat de uitslag was. Concluderend dient dit te leiden tot vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde.
Uit het dossier volgt dat de auto van verdachte geregistreerd stond als betrokken voertuig bij auto-inbraken en dat verdachte naar aanleiding van een ‘automatic numberplate recognition hit’ een stopteken is gegeven en is staande gehouden. Bij die staandehouding is verdachte naar zijn rijbewijs gevraagd, dat hij niet bij zich droeg. Daarnaast roken de verbalisanten een hennepgeur vanuit de auto van verdachte. Op basis daarvan is een speekseltest afgenomen.
Het hof overweegt dat de opsporingsambtenaren gebruik hebben gemaakt van de hen in artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 toegekende bevoegdheid tot staandehouding ter controle op de naleving van de wet. Dit betreft een zeer ruime controlebevoegdheid, waarbij de betreffende politieambtenaren bevoegd waren om een stopteken te geven en de verdachte naar zijn rijbewijs te vragen. Op basis van die controlebevoegdheid en na het waarnemen van een hennepgeur waren zij tevens bevoegd verdachte te vragen mee te werken aan een onderzoek van speeksel ter vaststelling van een mogelijke overtreding van artikel 8, tweede of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de op ambtseed verwoorde waarneming door de verbalisanten dat zij een henneplucht in de auto hebben geroken. Dat verdachte eerder die nacht is staande gehouden en dat er toen geen hennepgeur is waargenomen - een hypothese die overigens geen steun vindt in het dossier; wellicht hadden die eerder controlerende politieambtenaren een andere spoedklus - sluit niet uit dat nadien wiet is gebruikt in het voertuig van verdachte. Ook de enkele stelling dat verdachte niet rookt en dat er niet in het voertuig wordt gerookt, doet aan de waarneming van de verbalisanten niet af.
Het hof acht de staandehouding en het onderwerpen van verdachte aan een speekseltest derhalve niet onrechtmatig.
Indien en voor zover de speekseltest onder de uitlaat van de auto is gehouden, heeft het hof geen enkele aanleiding te veronderstellen dat dit zou hebben bijgedragen aan een dubieuze c.q. voor de verdachte minder gunstige uitslag. Anders dan de raadsman is het hof verder van oordeel dat de foto in het dossier - en zoals die ter zitting door verdachte op zijn telefoon is getoond - voldoende duidelijk is om daarvan een resultaat af te lezen. Hierop is te zien dat bij de stof THC een streepje ontbreekt, wat een indicatie is voor het gebruik van cannabis en aldus passend is bij de henneplucht die de verbalisanten hebben waargenomen. Dit levert een verdenking op ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof is van oordeel dat gelet op het vorenstaande is voldaan aan de wettelijke vereisten op basis waarvan aan verdachte het bevel kon worden gegeven om zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek en dat voor hem geen gegronde reden bestond om daar niet aan mee te werken. Het verweer van de raadsman faalt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2019 te [plaats] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het weigeren van een bloedonderzoek bij de verdenking van rijden onder invloed van cannabis, terwijl er voor verbalisanten voldoende reden was om hem een bevel daartoe te geven.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van verkeersdelicten.
Namens verdachte is bepleit dat het feit dat hij te kennen heeft gegeven dat hij wèl mee wilde werken aan een tweede speekseltest niet alleen blijk geeft van zijn overtuiging dat de verdenking van rijden onder invloed berustte op een misslag c.q. onzorgvuldig uitgevoerde speekseltest, maar ook van zijn bereidwilligheid om de wet na te leven. Onder die omstandigheden zou de botte weigering van de politie om hem een tweede speekseltest te gunnen strafmatigend moeten uitwerken. Verder is aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn zoon naar school en zijn vader naar het ziekenhuis te brengen. Indien wel een rijontzegging wordt opgelegd, wordt verzocht om bij de duur daarvan rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte pas in november 2019 bekend is geraakt met de beëindiging van de vordering tot overgifte van zijn rijbewijs. Hierdoor heeft verdachte tot die tijd niet auto gereden.
De politierechter heeft verdachte, zoals gezegd, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. De advocaat-generaal heeft overeenkomstig gevorderd. Deze straf is conform de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor een soortgelijk feit, het weigeren van een ademanalyse. Het hof ziet in hetgeen namens verdachte is aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken. Voor wat betreft verdachtes bereidheid om een tweede speekseltest te ondergaan, overweegt het hof dat het in de gegeven omstandigheden niet aan de verdachte is te bepalen hoe de wettelijke regelgeving dient te worden toegepast, dat hij zich alsdan dient te schikken naar de invulling daarvan door de betreffende verbalisanten en dat hij die invulling eventueel achteraf in rechte kan laten toetsen. Gelet op de financiële situatie van verdachte, zal de geldboete in termijnen worden opgelegd. Nu het rijbewijs ondanks de vordering tot overgifte niet daadwerkelijk is ingeleverd door verdachte is er bij de ontzegging van de rijbevoegdheid geen reden voor aftrek van de periode dat er een verplichting bestond tot overgifte.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter te Midden-Nederland van 2 februari 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 225,- onder parketnummer 96-216435-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan de vordering tot tenuitvoerlegging niet kan worden toegewezen. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
2 maanden, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter Midden-Nederland van 2 februari 2018, parketnummer 96-216435-17, te weten van:
een
geldboetevan
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr M.B. de Wit, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 4 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.