Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Het gaat momenteel goed op school met [de minderjarige] en hij heeft het naar de zin bij zijn vader. Ook vindt [de minderjarige] de huidige zorgregeling met de moeder prima. Wel is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog steeds ernstig is verstoord. Daardoor blijft de moeder verstoken van informatie over [de minderjarige] . Dit kan mede oorzaak zijn voor de zorgen van de moeder, omdat zij bij gebrek aan communicatie en informatie geen zicht heeft op hoe het met [de minderjarige] gaat.
Dit maakt echter niet dat de zorgen van de moeder zodanig zwaarwegend zijn dat [de minderjarige] niet meer bij de vader zou kunnen wonen, en evenmin dat de conclusie moet zijn dat het niet goed gaat met [de minderjarige] sinds hij bij de vader woont.
Vast staat dat [de minderjarige] sinds februari 2020 bij de vader woont en sindsdien een zorgregeling met de moeder heeft. [de minderjarige] heeft zelf verklaard dat hij bij zijn vader wil blijven wonen, ook omdat hij in het verleden vaak ruzie had met de moeder. Mede gelet op de volhardende mening van [de minderjarige] ten aanzien van zijn huidige hoofdverblijfplaats en gezien zijn leeftijd, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader, bekrachtigen.