ECLI:NL:GHARL:2021:10916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.294.892
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2021 aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige om de week bij haar verblijft, met een verdeling van de vakanties en feestdagen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds februari 2020 bij de vader woont en dat de huidige zorgregeling goed functioneert. De moeder heeft zorgen geuit over de situatie bij de vader, maar het hof oordeelde dat deze zorgen niet voldoende onderbouwd zijn. De minderjarige zelf heeft aangegeven bij de vader te willen blijven wonen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft en de huidige zorgregeling wordt gehandhaafd. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.892
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507059)
beschikking van 25 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Vermeul te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de rechtbank, van 18 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 mei 2021;
- het verweerschrift in hoger beroep.
2.2
Direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof op 21 oktober 2021 heeft [de minderjarige] gesproken met een van de raadsheren van het hof, in aanwezigheid van de griffier.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2021 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2005 te [woonplaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder was tot 21 december 2016 alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 maart 2014 is een zorgregeling bepaald
die inhoudt dat [de minderjarige] , naast de geldende tweewekelijkse zorgregeling, bij de vader zal zijn
tijdens de helft van de vakanties en feestdagen en waarbij ieder jaar de eerste en tweede helft
van de vakanties per ouder verschillen.
3.3
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 december 2016 heeft de rechtbank bepaald dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] mede toekomt aan de vader.
3.4
Sinds mei 2018 is er een zorgregeling waarbij [de minderjarige] de ene week bij de vader en andere week bij de moeder verblijft. Sinds februari 2020 verblijft [de minderjarige] grotendeels bij de vader.
3.5
Tot de bestreden beschikking had [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] per 5 augustus 2020 zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader, als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] een keer per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond na het avondeten bij de moeder verblijft, en in de andere week één keer in de avond om mee te eten. De overige verzoeken zijn afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de wijziging van de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de moeder alsnog af te wijzen,
de verzoeken van de moeder alsnog toe te wijzen en een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, en de ene helft van de (school)vakanties en de (nationale) feestdagen bij de moeder verblijft en de andere helft bij de vader;
dan wel (subsidiair) een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] iedere week drie dagen bij de moeder verblijft, namelijk in principe van vrijdagmiddag 15.00 uur (na school) tot zondagavond 20.00 uur, of althans gedurende drie werkdagen in de week, waarbij de eerste werkdag ook vanaf 's middags 15.00 uur (na school) start en op de derde werkdag om 20.00 uur eindigt, die drie werkdagen in overleg met [de minderjarige] en de vader te bepalen, en waarbij [de minderjarige] de ene helft van de (school)vakanties en de (nationale) feestdagen bij de moeder verblijft en de andere helft bij de vader, onder compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten dient te betalen.
4.3
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Het hof verwijst naar het geen de rechtbank heeft overwogen en beslist ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van [de minderjarige] en maakt deze overweging en beslissing – na eigen onderzoek – tot de zijne.
Hoofdverblijfplaats
5.4
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De moeder maakt zich ernstige zorgen om [de minderjarige] . Zij wil meer zicht op hem hebben omdat zij de indruk heeft dat het bij de vader niet goed met hem gaat. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat er enkele politiecontacten zijn geweest in verband met (verdenkingen van) door [de minderjarige] gepleegde strafbare feiten. Op 16 december 2021 moet [de minderjarige] voorkomen. Hoewel de raad eerder de twijfel had of de vader het nodige toezicht houdt op [de minderjarige] en voldoende meewerkt om [de minderjarige] in te laten zien dat strafbaar gedrag door hem niet wordt getolereerd, heeft de vader ter zitting meegedeeld dat hij over het gedrag van [de minderjarige] al contact heeft met de raad en dat hij probeert er bovenop te zitten, waar het gaat om het aansturen van [de minderjarige] . Ook [de minderjarige] zelf heeft verklaard dat hij zich niet meer bezighoudt met dergelijke (strafrechtelijke) activiteiten. Hoewel het hof op dit punt de zorgen van de moeder begrijpt, is van overige contra-indicaties tegen een hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader niet gebleken.
Het gaat momenteel goed op school met [de minderjarige] en hij heeft het naar de zin bij zijn vader. Ook vindt [de minderjarige] de huidige zorgregeling met de moeder prima. Wel is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog steeds ernstig is verstoord. Daardoor blijft de moeder verstoken van informatie over [de minderjarige] . Dit kan mede oorzaak zijn voor de zorgen van de moeder, omdat zij bij gebrek aan communicatie en informatie geen zicht heeft op hoe het met [de minderjarige] gaat.
Dit maakt echter niet dat de zorgen van de moeder zodanig zwaarwegend zijn dat [de minderjarige] niet meer bij de vader zou kunnen wonen, en evenmin dat de conclusie moet zijn dat het niet goed gaat met [de minderjarige] sinds hij bij de vader woont.
Vast staat dat [de minderjarige] sinds februari 2020 bij de vader woont en sindsdien een zorgregeling met de moeder heeft. [de minderjarige] heeft zelf verklaard dat hij bij zijn vader wil blijven wonen, ook omdat hij in het verleden vaak ruzie had met de moeder. Mede gelet op de volhardende mening van [de minderjarige] ten aanzien van zijn huidige hoofdverblijfplaats en gezien zijn leeftijd, is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader, bekrachtigen.
Zorgregeling
5.5
Er was tot februari 2020 sprake van co-ouderschap. Deze regeling wordt niet meer nageleefd sinds [de minderjarige] bij de vader is gaan wonen. [de minderjarige] gaat nu een keer in de veertien dagen in het weekend naar de moeder en dat verloopt goed, aldus de moeder en [de minderjarige] . De moeder verzoekt uitbreiding van de huidige zorgregeling. De reden die de moeder daartoe aanvoert is dat zij zich zorgen maakt over [de minderjarige] en dat zij bij een uitbreiding van de zorgregeling meer zicht op [de minderjarige] krijgt. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat het goed gaat met [de minderjarige] op school en bij de vader thuis. De politiecontacten zijn zorgelijk maar de vader heeft toegelicht dat aan voorkoming van verder strafbaar gedrag voldoende wordt gewerkt in samenwerking met de raad. Ook [de minderjarige] heeft bevestigd dat hij zich inmiddels verre houdt van dergelijke activiteiten. [de minderjarige] vindt de huidige zorgregeling fijn en ziet niet in waarom deze zou moeten veranderen. De moeder heeft haar geuite, en inmiddels door de vader weerlegde, zorgen niet nader onderbouwd. Dat een uitbreiding van de zorgregeling nodig is om meer zicht te krijgen op die zorgen heeft de moeder dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het voorgaande maakt niet dat, mede gelet op de leeftijd van [de minderjarige] en zijn eigen standpunt daarover, in overleg niet tot uitbreiding van de zorgregeling kan worden gekomen.
Het hof zal ook de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling bekrachtigen.
5.6
Het hof wijst de vader (en [de minderjarige] ) erop dat de vastgelegde zorgregeling mede inhoudt dat [de minderjarige] in de week dat hij in het weekend niet bij de moeder verblijft, één keer in de avond mee eet bij de moeder. De ouders wonen op fietsafstand (voor [de minderjarige] ) van elkaar en wat dat betreft zou dat geen enkel probleem moeten zijn. Los daarvan heeft [de minderjarige] te kennen gegeven dat hij het contact met zijn moeder, in de huidige frequentie, prima vindt. Het ligt op de weg van de vader [de minderjarige] in dat contact te stimuleren. Tevens dient de vader de moeder te informeren over gezagsbeslissingen en overige beslissingen betreffende [de minderjarige] . De moeder en de vader hebben samen het gezag over [de minderjarige] hetgeen inhoudt dat zij overleg moeten hebben over alle belangrijke beslissingen die [de minderjarige] aangaan. Dat de communicatie tussen de ouders is verstoord betekent niet dat de vader zich hieraan niet hoeft te houden. Het hof gaat ervan uit dat de vader de moeder inlicht over belangrijke beslissingen en gebeurtenissen die [de minderjarige] betreffen waardoor de moeder zich een goed beeld van [de minderjarige] kan blijven vormen.
5.7
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht, van 18 februari 2021;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en R. Krijger, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 25 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.