ECLI:NL:GHARL:2021:10915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.294.730
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving school in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de inschrijving op school. De ouders van de minderjarige, geboren in 2017, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de opvoeding en verzorging van hun kind. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn, maar de vader verzocht om wijziging van deze beschikking. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de minderjarige bij de vader verblijft, in haar belang is, omdat dit stabiliteit en continuïteit biedt. De vader kan voldoende zorg bieden, ondanks zijn werk in de horeca. De moeder had bezwaren geuit over de opvoedsituatie bij de vader, maar het hof oordeelt dat deze bezwaren niet voldoende onderbouwd zijn. Daarnaast heeft het hof de vervangende toestemming verleend aan de vader om de minderjarige in te schrijven op school in de woonplaats van de vader. Het hof benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en het stimuleren van contact tussen de minderjarige en beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.730
(zaaknummer rechtbank Gelderland 383087)
beschikking van 25 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Smit te Vught,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing en verzoek voorlopige
voorziening, met producties, ingekomen op 12 mei 2021;
- het verweerschrift, ingekomen 1 juli 2021;
- een journaalbericht van mr. Smit van 7 juli 2021, met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Metin van 12 juli 2021, met bijlage.
- een brief van mr. Smit van 8 oktober 2021, met bijlagen.
2.2
Bij beschikking van 17 augustus 2021 heeft het hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen. Hierbij heeft het hof overwogen dat niet toegekomen wordt aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu de voorwaarde niet is vervuld.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming is [naam1] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 2 mei 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de ontbinding uitgesproken van het geregistreerd partnerschap tussen partijen, aangegaan op 29 mei 2017.
3.3
Bij voormelde beschikking van 2 mei 2019 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft, en bepaald dat de inhoud van het aan die beschikking gehechte convenant en het, door de ouders op 18 april 2019 ondertekende, ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
3.4
De ouders zijn in het ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder zal hebben. Tevens zijn de ouders de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen:
“(...)
2. Hoofdverblijfplaats
2 1 De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de moeder. Zij zal op dat adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan.
2.2
Moeder zal met [de minderjarige] teruggaan naar [woonplaats1] en daar in eerste instantie bij haar ouders gaan wonen. Vader geeft hiervoor toestemming.
2.3
Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden.
3. Zorgregeling
3.1
[de minderjarige] is gerechtigd tot contact en omgang met vader.
3.2
Bij het bepalen van de zorgregeling wordt rekening gehouden met het werk van ouders. Ten tijde van ondertekening van dit ouderschapsplan werkt vader in de horeca, waardoor hij veelal in de weekenden en grote delen van vakanties en feestdagen moet werken. Moeder werkte ook in de horeca, maar zal terug in [woonplaats1] nieuw werk moeten vinden. Zij is voornemens om niet (volledig) tijdens de weekenden te gaan werken, maar weet niet of dat realiseerbaar is. Gelet op de op dit moment voorzienbare situatie, komen de ouders de volgende zorgregeling overeen: [de minderjarige] verblijft iedere week van maandag 11:00 uur tot en met woensdag tussen 12:00 uur en 19:00 uur (tijd in overleg) bij de vader. Indien moeder ook weekenden mocht gaan werken, komen de ouders in beginsel overeen dat [de minderjarige] in de ene week tijdens het weekend en in de andere week van maandag 11:00 uur tot en met woensdag tussen 12:00 uur en 19:00 uur (tijd in overleg) bij de vader verblijft. (...)3.6 Vader haalt [de minderjarige] op en brengt haar weer terug. De helft van de benzinekosten die vader daardoor maakt, zullen door moeder aan vader vergoed worden tot een maximum van € 150 per maand. (...)

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 2 mei 2019 gewijzigd, en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vastgesteld en aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2021/2022 in te schrijven als leerling van school ‘ [school1] ’ te [woonplaats2] . De rechtbank heeft iedere overige beslissing aangehouden en de advocaten van partijen verzocht de rechtbank en de raad uiterlijk 18 mei 2021 te berichten over een eventuele overeenstemming over de zorgregeling.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair, om haar toestemming te verlenen om [de minderjarige] met ingang van schooljaar 2021-2022 in te schrijven op de school [school2] te [woonplaats1] , althans op een nader te bepalen basisschool in de omgeving van [woonplaats1] , subsidiair te bepalen dat een raadsonderzoek wordt ingesteld naar het hoofdverblijf van [de minderjarige] .
4.3
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist en maakt deze overwegingen en beslissing – na eigen onderzoek – tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat beide ouders [de minderjarige] een voldoende veilige opvoedsituatie kunnen bieden. Dat de opvoedomgeving bij de vader voor [de minderjarige] niet veilig is, in het bijzonder als gevolg van drankgebruik door de vader, heeft de moeder in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vader, niet voldoende concreet onderbouwd.
Hierbij merkt het hof op dat de moeder in het kader van de eventueel vast te stellen zorgregeling wanneer [de minderjarige] haar verblijfplaats bij de moeder zou hebben, heeft voorgesteld dat [de minderjarige] dan drie van de vier weekenden bij de vader kan verblijven. Met de vader is het hof van oordeel dat dit niet strookt met de stelling van de moeder dat de opvoedsituatie bij de vader voor [de minderjarige] niet veilig is.
5.4
De vader werkt in de horeca, voornamelijk in de avonduren, en hij is overdag doorgaans (behalve op woensdagen tijdens lunchtijd) beschikbaar voor [de minderjarige] . Daarnaast zijn ook de ouders van de vader en zijn huidige partner beschikbaar voor de opvang van [de minderjarige] . De moeder heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Hoewel het hof met de moeder onderkent dat wanneer een ouder of ouders in de horeca werken zij niet altijd beschikbaar zijn voor hun kinderen, is het hof van oordeel dat de vader voldoende in staat is om de verantwoordelijkheid en de feitelijke zorg voor [de minderjarige] te dragen.
5.5
Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats staat het belang van [de minderjarige] voorop. [de minderjarige] heeft recht op stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie. Daarbij acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat zij zoveel mogelijk contact heeft met beide ouders. De ouders hebben het contact met [de minderjarige] in het verleden zoveel mogelijk evenredig tussen hen beiden proberen te verdelen, waarbij zij rekening hebben gehouden met hun werkzaamheden. Zoals de rechtbank al heeft overwogen is sinds de schoolgang van [de minderjarige] een verdeling van de doordeweekse dagen tussen de ouders niet meer mogelijk, ook gezien de afstand tussen de woonplaats van beide ouders, [woonplaats2] en [woonplaats1] .
Het hof is van oordeel dat wanneer [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, zij het meest zinvol en zoveel mogelijk evenredig contact kan onderhouden met beide ouders en acht het daarom in het belang van [de minderjarige] wenselijk dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader houdt. [de minderjarige] is inmiddels geruime tijd gewend aan een regeling waarbij zij door de week de meeste tijd bij vader doorbrengt. Dit zal in stand kunnen blijven als zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de huidige situatie ongewijzigd blijft, zodat de nodige rust en stabiliteit voor haar behouden blijft.
Daarbij komt dat de moeder wel heeft aangevoerd dat zij ook in de weekenden moet werken. Maar anders dan bij de vader blijkt uit de door de moeder overgelegde productie 3 bij verweerschrift in eerste aanleg niet dat zij elk weekend moet werken. Bovendien heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij 1 à 2 weekenden per maand zal moeten werken, op zaterdag of op zondag. Daarmee is de moeder tijdens de weekenden meer beschikbaar voor [de minderjarige] dan de vader.
5.6
Gebleken is dat de communicatie tussen partijen is verslechterd. Dit brengt de nodige spanningen met zich. Die spanningen hebben hun weerslag op [de minderjarige] en kan leiden tot een loyaliteitsconflict, met de nodige gevolgen voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is aan de ouders om met spoed te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad dit laatste ook benadrukt. Van belang is tevens dat de ouders aan [de minderjarige] laten blijken dat zij achter het contact met de andere ouder staan en [de minderjarige] in dat contact te stimuleren. Het ligt op de weg van de ouders om deskundige hulp in te schakelen om tot verbetering van de onderlinge communicatie te komen.
vervangende toestemming
5.7
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.8
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de schoolkeuze van het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.9
Nu het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader handhaaft zal het hof ook de beslissing in de bestreden beschikking waarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2021/2022 in te schrijven als leerling van school ‘ [school1] ’ in [woonplaats2] , bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en R. Krijger, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 25 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.