ECLI:NL:GHARL:2021:10913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
200.294.054
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder en de belangen van de minderjarige in het perspectief biedende gezinshuis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, had het ouderlijk gezag over de minderjarige, die sinds 2018 niet meer bij haar woont. De minderjarige is sinds 2019 onder toezicht gesteld en is met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, wat heeft geleid tot een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind.

Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld, zoals vastgelegd in het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om emotionele toestemming te geven voor de uithuisplaatsing van de minderjarige, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict dat de ontwikkeling van het kind belemmert. De moeder heeft weliswaar de wens geuit om contact te hebben met de minderjarige, maar haar houding ten opzichte van de hulpverlening en de situatie heeft de samenwerking onder druk gezet.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd. Het hof benadrukt dat de minderjarige recht heeft op duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief en dat het perspectief biedende gezinshuis de nodige rust en duidelijkheid kan bieden voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.054
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 513879)
beschikking van 25 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S. Franken te Zoetermeer,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 april 2021;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties van de raad;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties van de GI;
- een journaalbericht van mr. Franken van 17 oktober 2021 met producties.
2.2
Op 18 oktober 2021 is hierna genoemde [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de moeder, haar advocaat, de raad en de GI door een raadsheer van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 oktober 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Tevens is [naam1] verschenen, ambulant begeleidster van de moeder vanuit [naam2] . Namens de raad is [naam3] verschenen. Namens de GI is verschenen [naam4] . Voorts is verschenen [naam5] , gezinshuisouder.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2008 te [plaats1] [de minderjarige] geboren.
De moeder was van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
Sinds oktober 2018 woont [de minderjarige] niet meer bij de moeder. Op vrijwillige basis heeft [de minderjarige] eerst bij een oom en tante gewoond en daarna op zorgboerderij [naam6] .
3.3
[de minderjarige] staat sinds 25 juli 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 25 juli 2021.
3.4
Met ingang van 25 juli 2019 is [de minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd, voor het laatst tot 26 juli 2021.
3.5
[de minderjarige] verblijft sinds 26 augustus 2020 in [naam7] te [plaats2] . Dit gezinshuis is perspectief biedend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en hij verzoekt het hof de het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI voert verweer. De GI verzoekt het hof de moeder in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof verwijst naar hetgeen in de bestreden beschikking is overwogen en beslist, en maakt die overwegingen en beslissing – na eigen onderzoek – tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
[de minderjarige] woont al drie jaar niet meer bij de moeder. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing waren er veel spanningen tussen de moeder en [de minderjarige] . Er waren veel ruzies en escalaties tussen beiden. De moeder heeft de schuld daarvan destijds bij [de minderjarige] gelegd. De moeder was voor [de minderjarige] onvoldoende beschikbaar. Hierdoor is de ouder-kind relatie uit balans geraakt. [naam8] zag destijds geen opvoedrol voor de moeder en [de minderjarige] is uit huis gaan wonen. Sindsdien heeft de moeder niet kunnen accepteren dat [de minderjarige] niet meer bij haar woont. Er is veel hulpverlening ingezet maar dit heeft niet tot de noodzakelijke verbetering van de opvoedsituatie bij de moeder geleid. Ook de houding van de moeder ten opzichte van die hulpverlening is niet verbeterd. Het lijkt erop dat de samenwerking van de moeder met de hulpverlening na verloop van tijd steeds slechter is geworden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard zich niet meer tegen de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verzetten, maar zij heeft daarnaast verklaard dat zij daar nog steeds niet 100% achter kan staan. Deze houding van de moeder heeft gemaakt dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening continue onder spanning heeft gestaan. Spanningen die [de minderjarige] mee krijgt en ervaart. Door die houding van de moeder en de spanningen van de afgelopen jaren, kampt [de minderjarige] met een fors loyaliteitsconflict richting de moeder dat haar belemmert in haar ontwikkeling. De moeder is onvoldoende in staat emotionele toestemming te geven aan het feit dat [de minderjarige] op een andere plek woont. Het hof onderschrijft de conclusie van de raad dat voldoende gebleken is dat de moeder de situatie bekijkt vanuit haar eigen perspectief en dat de moeder niet in staat is om oog te hebben voor het belang van (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . Voor een goede gezonde sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] is het blijk geven van voormelde emotionele toestemming noodzakelijk. Bij het ontbreken daarvan, zoals hier het geval is, wordt de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] in stand gehouden. Alle tot op heden ingezette hulpverlening heeft onvoldoende verandering in deze situatie kunnen brengen. Gelet op het voorgaande en op het feit dat [de minderjarige] al drie jaar niet meer thuis woont is het hof van oordeel dat de aanvaardbare termijn is verstreken. [de minderjarige] heeft recht op duidelijkheid omtrent de plaats waar zij verder kan opgroeien, dit is in het perspectief biedende gezinshuis. Hierdoor krijgt [de minderjarige] de nodig rust en duidelijkheid waardoor zij met de professionele begeleiding van het gezinshuis kan toekomen aan haar eigen ontwikkeling.
5.5
[de minderjarige] wil contact hebben met de moeder. Ook de moeder heeft die wens. De beslissing van het hof hoeft daaraan niet in de weg te staan. Het ligt op de weg van de GI om de regie te nemen bij het weer tot stand brengen van (begeleide) contacten tussen de moeder en [de minderjarige] . De omgangsregeling zou op korte termijn na de mondelinge behandeling weer worden opgestart. Om deze contacten zo goed mogelijk te laten verlopen dienen er door de GI duidelijke afspraken met de moeder te worden gemaakt en bij wijziging van die afspraken dient dat ook duidelijk aan de moeder te worden teruggekoppeld. Van de moeder mag verwacht worden dat zij zich positief opstelt tijdens die (begeleide) omgang en dat zij [de minderjarige] niet belast met haar negatieve gevoelens en haar wens dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Hierdoor kan het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] verminderen waardoor er op termijn eventueel gewerkt kan worden aan uitbreiding van die (begeleide) omgangsregeling, voor zover dit in het belang van [de minderjarige] wenselijk wordt geacht, zodat een actieve rol van de moeder in het leven van [de minderjarige] kan worden behouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 februari 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E. de Boer en R. Krijger, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 25 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.