ECLI:NL:GHARL:2021:10902

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
20/00742
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete met omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 is opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst had een belastbaar inkomen van € 15.000 vastgesteld, waarbij ook belastingrente en een verzuimboete van € 369 waren opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de zaak kon worden behandeld. Belanghebbende had geen aangifte gedaan, ondanks herhaalde verzoeken van de inspecteur. De inspecteur had daarop ambtshalve een aanslag opgelegd, waarbij hij rekening hield met eerdere inkomensgegevens van belanghebbende en de omstandigheden van zijn beroep als rijnvarende.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanslag op een redelijke schatting berustte. Belanghebbende had niet het bewijs geleverd dat de aanslag onjuist was, en de opgelegde verzuimboete werd als passend beschouwd. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00742
uitspraakdatum:
23 november 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juni 2020, nummer AWB 19/6285, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

Procesverloop

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Bij afzonderlijke beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd van € 369.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de voornoemde beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord namens de Inspecteur mr. [naam1] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Overwegingen

1. Bij een aangetekend verzonden brief van 27 september 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 10 november 2021 om 11:30 uur te Arnhem. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 30 september 2021 is afgehaald bij het postkantoor, waarbij voor ontvangst is getekend. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan belanghebbende is verzonden, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2016. Belanghebbende heeft daaraan, ook niet na daaraan te zijn herinnerd en daartoe op de wettelijk voorgeschreven wijze te zijn aangemaand, geen gevolg gegeven.
3. De Inspecteur heeft daaropvolgend aan belanghebbende ambtshalve een aanslag opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen van € 15.000. Daarbij heeft de Inspecteur rekening gehouden met een door hem opgestelde vermogensvergelijking en met de omstandigheden dat belanghebbende van beroep rijnvarende is, dat door de Sociale Verzekeringsbank een zogenoemde A1-verklaring is afgegeven dat belanghebbende in Nederland is verzekerd voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 en met het bekende inkomen over 2013 van € 45.000.
4. Belanghebbende voert aan dat hij in 2016 niet voor de volksverzekeringen verzekerd was in Nederland. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat, gelet op later door hem ontvangen informatie, de aanslag eerder te laag is dan te hoog.
5. Omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, moet op grond van artikel 58 Wet financiering sociale verzekeringen in samenhang met artikel 27h, tweede lid, juncto artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het beroep ongegrond worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Belanghebbende, die slechts ongemotiveerd stelt dat ten onrechte geen vrijstelling is verleend voor de premie volksverzekeringen, heeft het van hem verlangde bewijs niet geleverd. De aanslag berust gelet op de in punt 3 van deze uitspraak genoemde gegevens en omstandigheden bovendien op een redelijke schatting. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen gronden aangevoerd.
6. Omdat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan heeft de Inspecteur hem een verzuimboete opgelegd van € 369. Dat de aangifte niet door hem is gedaan, heeft belanghebbende niet bestreden. Feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat dit hem niet kan worden aangerekend zijn door belanghebbende ook in hoger beroep niet gesteld en ze zijn het Hof ook niet ambtshalve gebleken. In de omstandigheden van dit geval acht het Hof een boete van € 369 passend en geboden.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.

De beslissing is op 23 november 2021 in het openbaar uitgesproken.

Wegens verhindering van de voorzitter tekent in zijn plaats mr. Van Suilen.
De griffier, Namens de voorzitter,
(M.T.M. Hennevelt) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 november 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.