ECLI:NL:GHARL:2021:10897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21-003061-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet rechtsgeldige bekendmaking van verbod op betogingen met landbouwvoertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 390,- voor deelname aan een betoging met landbouwvoertuigen op 8 juli 2020, terwijl er een verbod op dergelijke betogingen was uitgevaardigd door de Veiligheidsregio Drenthe. De verdediging voerde aan dat het besluit van de Veiligheidsregio niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, waardoor het niet rechtsgeldig was. Het hof heeft het onderzoek op de zitting van 11 november 2021 gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die het vonnis van de kantonrechter wilde bevestigen.

Het hof oordeelde dat het besluit van de Veiligheidsregio Drenthe niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Dit betekende dat niet kon worden bewezen dat de verdachte had deelgenomen aan een betoging waarvoor een verbod was gegeven. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van besluiten die de rechten van burgers kunnen beperken, zoals het recht om te demonstreren. De uitspraak heeft ook implicaties voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolgingen die voortvloeien uit dergelijke besluiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003061-21
Uitspraak d.d.: 25 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland (locatie Groningen) van 21 juni 2021 met parketnummer 18-271419-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot bevestiging van het vonnis van de kantonrechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 390,- met een proeftijd van een jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te [plaats] , al dan niet tezamen en in vereniging, een betoging bij [naam bedrijf] heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een betoging waarvoor een verbod is gegeven, te weten betogingen waarbij landbouwvoertuigen worden ingezet op wegen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, de daaraan liggende parkeerterreinen en andere openbare plaatsen
en/of
heeft gehandeld in strijd met een door de burgemeester in zijn rol als (plv) voorzitter van de veiligheidsregio Drenthe op grond van artikel 5 lid 1 Wet openbare manifestaties gestelde voorschrift en/of beperking,
immers heeft verdachte
- bij die betoging gereden met en/of zich bevonden in een trekker en/of landbouwvoertuig en/of
- deelgenomen aan die betoging waarbij trekkers en/of landbouwvoertuigen zijn ingezet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Inleiding

Op 6 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Drenthe een verbod uitgevaardigd op betogingen waarbij landbouwvoertuigen worden ingezet op de openbare weg. Het besluit houdt in dat het verbod geldt in het gebied van de Veiligheidsregio Drenthe, dat wil zeggen de provincie Drenthe, voor de periode maandag 6 juli 2020 om 20:00 uur tot maandag 13 juli 2020 om 7:00 uur.
Verdachte wordt kort gezegd verweten op 8 juli 2020 te hebben deelgenomen aan een betoging op de openbare weg bij afvalverwerkingsbedrijf [naam bedrijf] in [plaats] waarbij landbouwvoertuigen betrokken waren. Verdachte zou daarmee in strijd met een op basis van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties (WOM) gegeven voorschrift c.q. beperking hebben gehandeld, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 11 van die wet. Verdachte is, samen met enkele tientallen andere personen, staande gehouden op het nabij [naam bedrijf] gelegen erf van de familie [naam] in [plaats] .

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de beslissing om verdachte te vervolgen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verschillende andere aangehouden personen zijn niet vervolgd, zonder dat er ten aanzien van hen substantieel ander of minder bewijs beschikbaar is. Daarmee getuigt de vervolgingsbeslissing ten aanzien van verdachte van willekeur, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, aldus de verdediging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal betwist dat de vervolgingsbeslissing strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van de aangehouden verdachten is afhankelijk van het beschikbare bewijs per geval besloten om al dan niet een strafbeschikking op te leggen. Daarbij heeft de officier van justitie de dossiers welwillend in ogenschouw genomen en zaken geseponeerd waarbij het enige bewijs bestond uit het aantreffen van een verdachte op het terrein van [naam] . Ten aanzien van verdachte was dit niet het enige bewijs, zodat op goede gronden tot het opleggen van een strafbeschikking is overgegaan, zo betoogt de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat het openbaar ministerie op grond van artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt ten aanzien van de beslissing om een verdachte al dan niet te vervolgen. De wijze waarop door de officier van justitie toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid, kan slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. Tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens strijdigheid van de vervolgingsbeslissing met de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan alleen in uitzonderlijke gevallen worden gekomen. De enkele omstandigheid dat anderen, ten aanzien van wie aanwijzingen bestaan dat zij zich aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig hebben gemaakt niet zijn vervolgd, staat er niet aan in de weg dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
In de onderhavige zaak is verdachte één van de 54 personen die in de ochtend van 8 juli 2020 werden aangehouden op het terrein van [naam] in [plaats] . Uit het requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg volgt dat ten aanzien van 28 personen de zaak is geseponeerd wegens onvoldoende wettig bewijs. Ten aanzien van verdachte bevat het dossier, naast zijn aanwezigheid op het terrein van [naam] , informatie die mogelijk kan duiden op betrokkenheid bij de betoging. Zo heeft verdachte zelf verklaard dat hij met zijn tractor naar [plaats] is gereden en dat hij samen met anderen bij [naam bedrijf] heeft stilgestaan. Op grond hiervan heeft de officier van justitie kunnen oordelen dat er geen sprake is van gelijke gevallen, zodat de beslissing van de officier van justitie om ten aanzien van verdachte niet tot een sepot over te gaan niet in strijd is met het verbod op willekeur dan wel het gelijkheidsbeginsel. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep onder meer betoogd dat het besluit van de Veiligheidsregio Drenthe niet rechtmatig is gegeven, aangezien dit niet – of in ieder geval niet deugdelijk – is bekendgemaakt. Aan de bekendmakingsvoorschriften zoals die gelden voor algemeen verbindende voorschriften uitgevaardigd door een openbaar lichaam, is niet voldaan. Gelet daarop kan niet worden bewezen dat in strijd met een rechtmatig besluit is gehandeld, zodat vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging behoort te volgen, aldus de verdediging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de vraag of het besluit al dan niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, en welke consequenties een eventueel inadequate bekendmaking van het besluit moet hebben, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof kan van handelen in strijd met een op grond van artikel 5 van de WOM gegeven voorschrift, beperking of verbod slechts sprake zijn indien het besluit waarbij dat voorschrift, die beperking of dat verbod is gesteld, krachtens die bepaling is gegeven en in overeenstemming is met de in die bepaling gegeven bevoegdheid en ook overigens voldoet aan de vereisten die aan een besluit worden gesteld. Daarvoor is onder meer vereist dat het besluit inhoudende het voorschrift, de beperking of dat verbod in overeenstemming met de wettelijke voorschriften is gegeven en bekend is gemaakt. De Algemene wet bestuursrecht en de WOM houden daarover het volgende in:
Artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 5 van de WOM luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
1. De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
(…)
4. Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag op welke wijze het besluit van de Veiligheidsregio Drenthe in dit geval bekend had moeten worden gemaakt, aangezien van de in artikel 5, vierde lid, van de WOM bedoelde toezending aan degene die de kennisgeving heeft gedaan, geen sprake kan zijn.
Het hof volgt niet het standpunt van de verdediging dat het besluit van de Veiligheidsregio Drenthe algemeen verbindende voorschriften inhoudt. Alleen naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent, kunnen als zodanig worden aangemerkt. [1] Met het besluit van de Veiligheidsregio Drenthe zijn geen nieuwe regels uitgevaardigd, maar is gebruikgemaakt van de wettelijke bevoegdheid om het betogingsrecht te beperken, door te bepalen dat gedurende een bepaalde periode bij een betoging een bepaald type voertuig niet mag worden ingezet. Het voorgaande brengt mee dat hetgeen de verdediging met betrekking tot de regels die gelden ten aanzien van de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften heeft aangevoerd geen doel treft.
Het besluit moet naar het oordeel van het hof wél worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking, aangezien het niet is gericht tot één of meer aanwijsbare personen, maar tot een ieder die voornemens is een dergelijke betoging te organiseren of bij te wonen. Ten aanzien van (onder meer) besluiten van algemene strekking bepaalt artikel 3:42, lid 2, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van het besluit van 6 juli 2020, het volgende:
De bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Elektronische bekendmaking vindt uitsluitend plaats in een van overheidswege uitgegeven blad, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van 26 augustus 2020 van [betrokkene] , inhoudende dat de brief met het onderhavige besluit is “verstrekt aan de media en gepubliceerd op diverse internetsites”. Het hof is van oordeel dat uit dit proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat kennisgeving van het besluit heeft plaatsgevonden in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Desgevraagd heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting evenmin kunnen preciseren waar het besluit bekend is gemaakt. Nu niet is komen vast te staan of en waar het besluit is gepubliceerd, is naar het oordeel van het hof evenmin komen vast te staan dat het besluit “op een andere geschikte wijze” bekend is gemaakt, als bedoeld in artikel 3:42, lid 2, Awb. Voor zover de Veiligheidsregio het besluit elektronisch bekend heeft willen maken door het op haar eigen website te plaatsen, heeft het daarmee miskend dat - bij gebreke van een wettelijk voorschrift dat anders bepaalt - elektronische bekendmaking alleen in een van overheidswege uitgegeven blad kan plaatsvinden. Dat het besluit in een dergelijk elektronisch uitgegeven blad is geplaatst, is niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat het besluit van de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Drenthe op 8 juli 2020 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend was gemaakt, en derhalve evenmin dat het besluit op 8 juli 2020 in werking was getreden. Dat brengt mee dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een betoging waarvoor een verbod was gegeven dan wel dat hij heeft gehandeld in strijd met een gesteld voorschrift of beperking. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde worden vrijgesproken. Gelet daarop behoeven de overige bezwaren van de verdediging geen bespreking meer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 6 november 2020 onder CJIB-nummer 1132 5420 0408 6305.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 25 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. toe Laer is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl.