4.2Partijen hebben op 20 april 2015 een samenlevingsovereenkomst ten overstaan van de notaris laten opstellen. In die samenlevingsovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“(…) IV. WONING IN GEZAMENLIJKE EIGENDOM
1. Indien zij een woning in gezamenlijke eigendom hebben, zullen zij naar rato van hun aandeel in de eigendom bijdragen in geldelijke investeringen in de woning, voor zover zij niet anders overeenkomen. Mitsdien komen de koopprijs, alsmede alle kosten van verbouwing en buitengewoon
onderhoud voor rekening van beiden, naar rato van hun aandeel in de eigendom.
2. a. Zij zijn met ingang van vandaag gezamenlijk (ieder voor de helft) gerechtigd tot een perceel grond, waarop een woning zal worden gebouwd, plaatselijk bekend [adres] , [woonplaats2] , kadastraal bekend gemeente Utrecht sectie [Y] nummer [nummer] , hierna te noemen: de woning.
Ter financiering van de aankoop van de grond en de bouw van de woning is een hypothecaire geldlening afgesloten bij de [de bank] groot achthonderd
vijfenvijftigduizend euro (€ 855.000,00). Partijen zijn samen, ieder voor de helft, draagplichtig voor deze geldlening, voorzover de lening is aangewend voor de aankoop van de grond en de bouw van de woning. (…)
c. De annuïtaire rente- en aflossingstermijnen van de geldlening die is aangegaan ter financiering van de aankoop van de grond en de bouw van de woning komen ten laste van partijen in dezelfde verhouding als zij de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dragen. Indien en voor zover een partij ter zake van de annuïtaire aflossingstermijnen meer bijdraagt dan zijn of haar aandeel in de woning (dus meer bijdraagt dan de helft), zal (derhalve) geen vergoedingsvordering ontstaan op de andere partij. Partijen wensen hiermee te voldoen aan een natuurlijke verbintenis om de minstverdienende partij mee te laten delen in de vermogensopbouw in de woning die ontstaat door de annuïtaire aflossing.
d. In het geval er naast de reguliere annuïtaire aflossingen overigens door partijen extra aflossingen plaatsvinden op hypothecaire geldlening(en) op de woning en partijen hierin niet bijdragen in verhouding tot hun aandeel in de woning (dus niet ieder de helft), zal de partij die meer dan de helft heeft bijgedragen in de extra aflossing voor het meerdere een vergoedingsvordering krijgen op de andere partij overeenkomstig het bepaalde in lid b. (…)
V. EINDE SAMENWONING TIJDENS LEVEN
Voor het geval de samenwoning eindigt anders dan door overlijden, komen zij als volgt overeen:
a. met betrekking tot een woning in gezamenlijke eigendom:
1. Binnen drie maanden na het einde van de samenwoning is iedere partij verplicht om aan de ander mee te delen of hij toedeling van de woning wenst met inachtneming van het hierna in lid 5 bepaalde.
2. Indien slechts één partij toedeling van de woning wenst is de andere partij verplicht daaraan zijn medewerking te verlenen mits het bepaalde in lid 5 in acht wordt genomen, waaronder begrepen het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de geldlening(en).
3. Indien geen van partijen toedeling van de woning wenst zijn zij over en weer verplicht om de gehele woning uiterlijk zes maanden na het einde van de samenwoning in vrij te aanvaarden staat te koop aan te bieden en aan de daaruit voortvloeiende levering hun medewerking te verlenen.(…)
VII. BEWIJS EINDE SAMENWONING
Zij kunnen het einde van de samenwoning bewijzen op grond van:
a. de feitelijke omstandigheden zoals het niet langer op hetzelfde adres ingeschreven
staan bij de gemeentelijke basisadministratie;
(…)”