ECLI:NL:GHARL:2021:10844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.278.041
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een auto in het kader van consumentenkoop en verwachtingen omtrent brandstofverbruik

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een particuliere koper, [geïntimeerde], en een autobedrijf, [appellante], over de non-conformiteit van een Audi A3 Limousine. De koper heeft de auto aangeschaft met de verwachting dat het brandstofverbruik 1:26 zou zijn, zoals vermeld in de brochure. Echter, het werkelijke verbruik bleek 1:16 te zijn, wat de koper deed besluiten om de verkoper aan te spreken op non-conformiteit. De rechtbank gaf de koper gelijk, maar het hof oordeelde anders. Het hof stelde vast dat de koper bij de aankoop niet had mogen verwachten dat het opgegeven verbruik in de brochure ook daadwerkelijk zou kloppen, vooral omdat de brochure expliciet vermeldde dat de waarden niet op één specifieke auto betrekking hadden en enkel ter vergelijking dienden. Het hof oordeelde dat de koper niet voldoende had aangetoond dat hij bij de aankoop expliciet had geïnformeerd naar het brandstofverbruik en dat hij had kunnen en moeten begrijpen dat de opgegeven waarden in de brochure niet altijd overeenkomen met de werkelijkheid. De conclusie was dat er geen sprake was van non-conformiteit, en de vorderingen van de koper werden afgewezen. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en wees de vorderingen van de koper af, terwijl het de vorderingen van de verkoper in reconventie ook afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.278.041
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 7124020)
arrest van 23 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Autobedrijf [appellante] B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie/eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie/verweerder in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T. Albayrak.

1.Het geding bij de rechtbank

Voor het geding bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 3 oktober 2018, 6 februari 2019 en 18 december 2019 die de rechtbank Gelderland (team kanton), locatie Arnhem heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 maart 2020,
- de memorie van grieven (met één productie),
- de memorie van antwoord, tevens wijziging/vermeerdering van eis als incidenteel hoger beroep (met producties 1 tot en met 6),
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens antwoordakte producties (met producties 2 tot en met 4).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het (bestreden) tussenvonnis van 6 februari 2019.

4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

Waarover gaat deze zaak?
4.1
[geïntimeerde] heeft op 3 juni 2016 van [appellante] een Audi A3 Limousine (Sport Pro Line S 1.6) gekocht voor een koopsom (met inruil) van € 38.500, met een bepaald type navigatiesysteem (MMI). Op de auto is 24 maanden fabrieksgarantie gegeven. In de (algemene) Audi-brochure is onder de technische gegevens van dit type auto onder meer opgenomen dat het gemiddelde brandstofverbruik tussen de 4,1 en 3,7 liter per 100 kilometer bedraagt (dit komt neer op een verbruik van 1:26); ook van andere type auto’s (uitvoeringen) is het brandstofverbruik opgenomen. In de toelichting hierop in de brochure staat onder meer vermeld dat de opgegeven waarden zijn bepaald met de voorgeschreven meetmethode, dat deze geen betrekking hebben op één bepaalde auto en ook niet zijn gekoppeld aan het aanbod van de garage, maar dat deze waarden alleen dienen om een vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende uitvoeringen. De auto is op 24 augustus 2016 aan [geïntimeerde] geleverd.
4.2
In een e-mailbericht van 1 december 2016 aan [appellante] geeft [geïntimeerde] een lijst aan klachten op met betrekking tot de geleverde auto, waaronder een klacht over het hoge brandstofverbruik (1:16). Niet alle klachten zijn naar tevredenheid van [geïntimeerde] verholpen waarna (de gemachtigde van) [geïntimeerde] per brief van 28 maart 2017 [appellante] in gebreke heeft gesteld en de koopovereenkomst heeft ontbonden onder verwijzing naar het hoge brandstofverbruik van de auto, een weeffout in de bekleding van de achterbank, een verkeerd geleverd navigatiesysteem en het kortingspercentage. Op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] heeft J.A. Dijkstra een expertiserapport d.d. 22 november 2017 opgesteld waarin onder meer is opgenomen dat het brandstofverbruik 1:15,77 bedraagt en daarmee 40% afwijkt van de gegevens in de brochure. Daarna hebben (de gemachtigden van) partijen nog verder met elkaar gecorrespondeerd over deze kwestie en getracht om tot een minnelijke oplossing te komen van hun geschil. Dit is niet gelukt.
De procedure voor de rechtbank (kantonrechter) en de beslissing
4.3
Op 19 juli 2018 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure gestart. Hij heeft onder meer ontbinding van de koopovereenkomst gevorderd en teruggave van de koopsom met nog wat bijkomende vorderingen. [appellante] heeft verweer gevoerd en op haar beurt betaling gevorderd van de kosten van haar voormalige raadsman en, voor het geval de vordering van [geïntimeerde] zou worden toegewezen (en de auto moet worden teruggenomen) heeft [appellante] een schadevergoeding van € 19.250 gevorderd wegens ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] (die al die tijd in de auto is blijven rijden) met nog wat bijkomende vorderingen.
4.4
De kantonrechter heeft mede op basis van het expertiserapport van Dijkstra, die als onafhankelijk expert wordt beschouwd, in het tussenvonnis van 6 februari 2019 geoordeeld dat het hoge brandstofverbruik afwijkt van hetgeen partijen zijn overeengekomen in de koopovereenkomst, dat dit hoge brandstofverbruik zich binnen zes maanden na de koop heeft geopenbaard en dat daarom wordt vermoed dat de auto bij de aflevering niet heeft beantwoord aan de overeenkomst (in de zin artikel 7:18 lid 2 BW). Omdat de expert Dijkstra zich enkel heeft gebaseerd op de feitelijke verbruiksgegevens van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter [appellante] toegelaten tot bewijs van het tegendeel van het wettelijke vermoeden dat de auto een gemiddeld brandstof (diesel) verbruik heeft van 1 liter op 15,77 en dat de auto op grond daarvan niet beantwoordt aan hetgeen [geïntimeerde] mocht verwachten. Daarop heeft [appellante] een aantal producties (bij akte) overgelegd (waaronder een verklaring van testrijder [de testrijder] die met een vergelijkbare Audi op een verbruik komt van, afgerond, 1:24) en drie getuigen ( [de testrijder] en twee (oud) medewerkers van [appellante] ) laten horen.
4.5
In het eindvonnis van 18 december 2019 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] niet is geslaagd in het (tegendeel)bewijs en de koopovereenkomst ontbonden. [geïntimeerde] heeft recht op onder meer terugbetaling van de koopsom. De auto moet echter worden teruggegeven in de staat waarin deze zich bij aflevering (augustus 2016) bevond, maar dat is niet meer mogelijk omdat [geïntimeerde] in de auto is blijven rijden en de auto inmiddels (3,5 jaar) ouder is geworden. Hiervoor past de kantonrechter het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking (van [geïntimeerde] ) toe en schat de schade van [appellante] (waardevermindering auto) op een bedrag van € 7.500. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten (in conventie en in reconventie). [appellante] is het niet eens met deze beslissingen van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

De bezwaren van [appellante] tegen de vonnissen van de kantonrechter
5.1
[appellante] heeft een aantal bezwaren (grieven) aangevoerd tegen de beslissingen van de kantonrechter, onder meer (grief 1) tegen de bewijslastverdeling en de formulering van de bewijsopdracht (het probandum); [appellante] betwist ook dat Dijkstra als een ‘onafhankelijk deskundige’ in de woorden van de kantonrechter kan worden beschouwd. [appellante] heeft een eigen onderzoek laten uitvoeren door een testrijder ( [de testrijder] ) die met een soortgelijke auto heeft gereden; de resultaten daarvan zijn ook al bij de rechtbank overgelegd (productie 9 bij akte [appellante] van 29 augustus 2019). [geïntimeerde] , die stelt dat het brandstofverbruik voor hem belangrijk was, had vóór het sluiten van de koopovereenkomst kunnen en moeten onderzoeken of het ‘officieel’ vermelde brandstofverbruik in de brochure kan afwijken van het werkelijke verbruik; [geïntimeerde] had dan uit de openbaar toegankelijke bronnen (onder andere de ANWB site) kunnen afleiden dat afwijkingen van 40% geen uitzondering zijn. Een aantal andere bezwaren (grieven 2, 3, 4, 5, 6, 7) van [appellante] zien op het oordeel (en rechtsgevolg) dat een afwijking van 40% tussen brochure en werkelijk verbruik meebrengt dat sprake is van non-conformiteit. Daarnaast betwist [appellante] dat [geïntimeerde] als een consument moet worden aangemerkt (grief 8) en tot slot stelt [appellante] (grieven 9 en 10) dat de andere klachten van [geïntimeerde] de ontbinding van de koopovereenkomst niet rechtvaardigen.
In antwoord hierop heeft [geïntimeerde] zijn eis in hoger beroep vermeerderd (incidenteel hoger beroep) en aanvullende producties overgelegd, waarop [appellante] ook heeft gereageerd.
Is [geïntimeerde] als consument te beschouwen?
5.2
Volgens [appellante] is [geïntimeerde] niet als een consument te beschouwen (waardoor onder meer de beschermende bepaling van artikel 7:18 lid 2 BW niet geldt) omdat [geïntimeerde] 50.000 km per jaar rijdt en naar eigen zeggen hiervoor een kilometervergoeding vergoed krijgt van € 0,19 per kilometer. Dit betoog gaat naar het oordeel van het hof niet op. Volgens de definitie in artikel 6:230g lid 1 aanhef sub a BW [1] is een consument iedere natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen. Het enkele feit dat [geïntimeerde] 50.000 km per jaar rijdt en hiervoor een kilometervergoeding (van wie?) ontvangt, leidt er zonder nadere toelichting of onderbouwing die ontbreekt niet toe dat daarom [geïntimeerde] geen consument is. De opdrachtbevestiging (en naar het hof begrepen heeft ook de factuur) van de auto is op naam van [geïntimeerde] zelf gesteld en niet op naam van enige onderneming. Grief 8 faalt.
Is er sprake van een gebrek of afwijking bij aflevering van de auto?
5.3
Of sprake is van een gebrek of afwijking bij aflevering van de auto (in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW) hangt in de eerste plaats af van wat partijen hebben afgesproken/besproken over het verbruik van de auto, dus ook van de mededelingen die hierover zijn gedaan (bij de totstandkoming van de koopovereenkomst) door de verkoper van [appellante] , al dan niet op (expliciete) vragen hierover van [geïntimeerde] . Concreet betekent dit of [geïntimeerde] mocht verwachten dat de auto een brandstofverbruik zou (moeten) hebben van 1:26. Daarnaast is een factor van betekenis of van [geïntimeerde] enig onderzoek hiernaar had mogen worden verwacht. De zaak (hier: de auto) dient de eigenschappen te bezitten die de koper ( [geïntimeerde] ) op grond van de overeenkomst mocht verwachten; is dat niet zo dan is sprake van non-conformiteit. De koper ( [geïntimeerde] ) mag alleen die eigenschappen verwachten waarvan hij de aanwezigheid niet behoeft te betwijfelen. In hoeverre op de verkoper een mededelingsplicht rust of op de koper een onderzoeksplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het hof zal aldus eerst onderzoeken welke feiten en omstandigheden met betrekking brandstofverbruik ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst een rol hebben gespeeld en of [geïntimeerde] mocht verwachten dat het brandstofverbruik 1:26 bedroeg.
De feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst
5.4
In de offerte van 26 mei 2016 en in de opdrachtbevestiging van 3 juni 2016 staat niets vermeld over het brandstofverbruik van de gekochte auto. Vast staat dat in de technische gegevens in de algemene brochure van Audi bij het merk/type van de door [geïntimeerde] gekochte auto een gemiddeld brandstof(diesel)verbruik staat vermeld van 4,1-3,7 per liter, hetgeen neerkomt op verbruik van 1:26. In diezelfde brochure staat óók vermeld onder de toelichting (onder 6 en 7) bij deze tabellen:
“De waarden zijn bepaald met de voorgeschreven meetmethode. De waarden hebben geen betrekking op één bepaalde auto en zijn ook niet gekoppeld aan ons aanbod, maar dienen alleen om een vergelijking te kunnen maken tussen de verschillende uitvoeringen. [2] … Het brandstofverbruik en de CO2-emissie zijn niet alleen afhankelijk van de efficiency waarmee de auto de brandstof benut, maar ook van de rijstijl en andere niet-technische factoren. (…)”
5.5
In een ANWB-bericht van 5 maart 2012 onder de titel “Pas op: brandstofverbruik folder véél te positief” staat onder meer het navolgende geschreven:
“Het verbruik zoals dat in autofolders staat, wordt vastgesteld volgens de zogeheten ECE 99/100 norm. Dat is een meetmethode die helaas ver van de praktijk staat. Uit onderzoek blijkt dat in de zuinigste categorie een verschil van 40 procent (!) geen uitzondering is. De ECE-getallen zijn prima te gebruiken om auto’s onderling te vergelijken maar niet betrouwbaar voor de huishoudportemonnee.
5.6
Getuige Ruesink, die toentertijd (medio 2016) verkoopleider was bij [appellante] , heeft verklaard dat toen [geïntimeerde] de auto wilde kopen hij hem heeft doorgestuurd naar [de verkoper] die op dat moment de verkoper was. Hij heeft nog wel over de schouders van [de verkoper] meegekeken, maar verder geen bemoeienis gehad met de verkoop. Hij kan niets verklaren over mededelingen betreffende het dieselgebruik. Hij weet ook niet of het brandstofverbruik een onderwerp van gesprek is geweest tussen [de verkoper] en [geïntimeerde] . Hij was daar niet bij. [de verkoper] is ook als getuige gehoord (hij werkte toen niet meer bij [appellante] ) en hij verklaarde onder meer dat het dieselverbruik voor [geïntimeerde] “zeker belangrijk” was.
“Ik weet niet meer exact hoe dat allemaal is gelopen, het is drie jaar geleden. (…) Ik vertel elke klant dat de cijfers over het dieselgebruik in de folders niet overeenkomen met de werkelijkheid. Die zijn altijd gunstiger. Wat een auto werkelijk gebruikt, blijft een inschatting. Het hangt onder andere af van de rijstijl en de trajecten die je rijdt. Ik kan mij ook herinneren dat ik dit met meneer [geïntimeerde] heb besproken ten tijde van de verkoop. Ik waarschuw kopers dat wat er in de boekjes staat niet hoeft te kloppen.”[geïntimeerde] is overigens niet als getuige gehoord.
5.7
[geïntimeerde] heeft in de stukken niet (duidelijk) gesteld dat hij bij de aankoop van de auto heeft gesproken met de verkoper van [appellante] over het door hem verwachte brandstofverbruik van, volgens de brochure, 1:26. De verkoper [de verkoper] heeft als getuige eerst uiteengezet wat hij in het algemeen aan klanten vertelt over het diesel(brandstof)verbruik dat in de brochure staat beschreven en dat deze cijfers niet overeenkomen met de werkelijkheid en altijd gunstiger zijn. Daarnaast heeft [de verkoper] ook verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij dit ook met [geïntimeerde] heeft besproken, hetgeen naar het oordeel van het hof niet onaannemelijk is nu [de verkoper] ook heeft verklaard dat het dieselverbruik voor [geïntimeerde] “zeker belangrijk” was. Deze getuigenverklaring van [de verkoper] heeft [geïntimeerde] in de conclusie na enquête weliswaar kaal betwist (hij meent dat getuigenverklaring onbetrouwbaar is), maar nu [geïntimeerde] zelf niet onder ede als getuige is gehoord en het hof de getuigenverklaring van verkoper [de verkoper] geloofwaardig acht, is de (kale) betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende. Daar komt bij dat, ervan uitgaande dat het brandstofverbruik voor [geïntimeerde] (zeker) belangrijk was, hij in ieder geval had kunnen en moeten informeren naar het brandstofverbruik van de door hem te kopen auto en desgewenst daarvoor ook een ‘garantie’ of ‘voorbehoud’ had kunnen bedingen dat het verbruik 1:26 zou zijn. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat de (algemene) brochures van auto’s een te rooskleurig beeld schetsen van het daadwerkelijke brandstofverbruik, zoals ook in het ANWB-bericht is te lezen. In de brochure van Audi zelf wordt in de toelichting op de vermelde gegevens over het brandstofverbruik expliciet gewezen op de ratio van de verrichte meetmethode (namelijk om auto’s onderling te kunnen vergelijken) en dat die waarden geen betrekking hebben op een specifieke auto. [geïntimeerde] had ook daardoor ‘gewaarschuwd’ kunnen zijn en ofwel hiernaar kunnen (door)vragen bij de verkoper dan wel (ook) nader eigen onderzoek doen naar het (gemiddelde) brandstofverbruik van dit type auto; deze laatste opties (navraag en/of/onderzoek) zijn niet door [geïntimeerde] benut, althans dat is niet gesteld of gebleken.
Conclusie
5.8
De conclusie is dat [geïntimeerde] bij de aankoop van de auto en de daarna gesloten koopovereenkomst niet heeft mogen verwachten dat het brandstofverbruik 1:26 zou zijn (of 1:25 zoals hij in de memorie van antwoord onder nr. 49 stelt). Ervan uitgaande dat het verbruik volgens [geïntimeerde] 1:16 is en dat dus sprake is van een verschil van 40% tussen het feitelijk verbruik en het in de brochure vermelde verbruik (welke vergelijking al mank gaat omdat ook [geïntimeerde] niet zomaar kan uitgaan van het verbruik van 1:26 in de brochure; zie hetgeen het hof hierover heeft overwogen onder 5.7) dan is het (theoretische) verschil van 40% ook erkend door de ANWB met de vermelding dat die 40% geen uitzondering is. Naar het oordeel van het hof is dan ook geen sprake van een non-conforme auto met dit (theoretische) verschil van 40%. Aan het horen van de door [geïntimeerde] geraadpleegde deskundige over het verbruik van de auto komt het hof ook niet toe. Voorts behoeft de toepassing van de bewijslastverdeling van artikel 7:18 lid 2 BW (en grief 1) niet meer beoordeeld te worden. [geïntimeerde] heeft geen andere stellingen betrokken die, indien bewezen, tot een bewijsopdracht zouden moeten leiden.
De grieven 2, 3, 4, 5, 6, 7 slagen. De hoofdvordering van [geïntimeerde] is niet toewijsbaar. Het vonnis van de kantonrechter kan daarom niet in stand blijven.
De andere gebreken aan de auto
5.9
[geïntimeerde] heeft, anders dan [appellante] in grief 9 stelt, naast het te hoge brandstofverbruik nog andere gebreken aan de auto opgesomd die volgens hem ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigen (inleidende dagvaarding onder 17: 1) de verlengde garantie kan niet tegen “de normale prijs” aangeschaft worden; 2) de auto beschikt over een goedkopere MMI (navigatiesysteem) dan is besteld en 3) de achterbank heeft nog steeds een weeffout. In de memorie van antwoord is onder 69, 70 en 71 hierop enige toelichting/onderbouwing gegeven. Grief 9 faalt daarom. [appellante] heeft tegen het bestaan van deze gebreken en/of de zwaarte ervan echter gemotiveerde verweren aangevoerd (conclusie van antwoord onder 7 en 10-12 en specifiek onder 27, 28 en 29 van de conclusie van antwoord). Naar het oordeel van het hof zijn de drie genoemde gebreken aan de auto (indien aanwezig), ook tezamen, van geringe betekenis en deze rechtvaardigen naar het oordeel van het hof niet de ontbinding (met haar gevolgen) van de koopovereenkomst (artikel 6:265 lid 1 BW). Grief 10 slaagt ook.
De overige vorderingen (en eisvermeerdering) van [geïntimeerde]
5.1
Nu de grieven van [appellante] slagen en er geen sprake is van een tekortkoming worden de nevenvorderingen van [geïntimeerde] (kosten deskundige, buitengerechtelijke kosten en schadevergoeding wegens extra brandstofverbruik) ook afgewezen.
De overige vorderingen van [appellante]
5.11
heeft bij de rechtbank in reconventie de kosten gevorderd van haar voormalig raadsman in de buitengerechtelijke fase in de periode van 11 april 2017 tot aan de dagvaarding van 19 juli 2018. Hiervoor heeft de voormalig raadsman een factuur gestuurd van € 2.280,- excl. btw. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid hiervan betwist. In hoger beroep is hierover geen debat meer gevoerd. Het hof oordeelt als volgt.
5.12
Het hof begrijpt de grondslag van de vordering aldus dat [appellante] de buitengerechtelijke kosten vordert van haar voormalig advocaat. De wettelijke grondslag hiervoor kan gevonden worden in artikel 6:96 BW, waarvoor er dan wel sprake moet zijn van een wettelijke grondslag voor schadevergoeding (zoals toerekenbare tekortkoming, onrechtmatige daad). [appellante] heeft over deze grondslagen echter níets aangevoerd, zodat zonder nadere toelichting die ontbreekt het hof die grondslagen niet zelf kan en mag aanvullen (artikel 24 Rv). Dat betekent dat het hof die vordering zal afwijzen.
Aan de voorwaardelijke vordering in reconventie van [appellante] komt het hof niet meer toe.

6.De slotsom

6.1
De grieven slagen bijna alle. De bestreden vonnissen zullen worden vernietigd.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van het beide instanties veroordelen, met de gevorderde nakosten en rente.
De kosten voor de procedure bij de rechtbank aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € nihil
- getuigentaxen € 50,-
- salaris advocaat € 4.296,- (4 punten x tarief IV - € 1.074)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 83,38
- griffierecht € 2.071,-
totaal verschotten €
2.154,38
- salaris advocaat € 3.046,50 (1,5 punten x tarief IV - € 2.031,-)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 6 februari 2019 en 18 december 2019 en doet opnieuw recht:
- in conventie: wijst af de vorderingen van [geïntimeerde] ;
- in reconventie: wijst af de vordering van [appellante] ;
7.2
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg (in conventie en in reconventie) vastgesteld op nihil voor verschotten en op € 4.296,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op
€ 2.154,38 voor verschotten en op € 3.046,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
7.3
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
7.4
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, C.M.E. Lagarde en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Voetnoten

1.Overgenomen van artikel 2 lid 1 Richtlijn (consumentenrechten) 2011/83/EU.
2.Toevoeging hof: een en ander is gebaseerd op de EU-richtlijn 2004/EC, gewijzigd in EG Verordening 715/2007. Volgens de verordening dient het op te geven brandstofverbruik te worden vastgesteld aan de hand van een laboratoriumproef op een proefbank.