In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over de juridische grens tussen hun percelen en de verwijdering van een dode berk. De appellanten, wonende te [woonplaats1], hebben in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerde, eveneens wonende te [woonplaats1]. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin het kadaster is opgedragen een grensreconstructie uit te voeren. Dit rapport, dat op 17 februari 2021 is gepresenteerd, heeft geleid tot de huidige beoordeling van de vorderingen.
De appellanten vorderen dat de juridische grens tussen hun perceel en dat van de geïntimeerde wordt vastgesteld zoals ingetekend op het rapport van het kadaster. Het hof heeft deze vordering toegewezen, evenals de vordering dat de muur aan de noordzijde van de garage van de geïntimeerde tegen de erfgrens staat. Daarnaast hebben de appellanten gevorderd dat de schuttingen binnen deze grens staan en dus eigendom zijn van hen.
De geïntimeerde heeft in reconventie gevorderd dat de dode berk op het perceel van de appellanten wordt verwijderd, omdat deze gevaarlijk zou zijn. De appellanten hebben geweigerd de boom te kappen, omdat zij bewijs van vergiftiging willen bewaren. Het hof heeft geoordeeld dat de dode berk een gevaar vormt en heeft de vordering van de geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen. De appellanten zijn verplicht om de boom binnen twee maanden te kappen, op straffe van een dwangsom. De kosten van de deskundige in hoger beroep zijn voor rekening van de geïntimeerde, omdat hij ongelijk heeft gekregen op dat punt. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.