ECLI:NL:GHARL:2021:10828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
200.294.865/01 en 200.294.865/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor en incident ex artikel 843a en 843b Rv in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft [appellante] een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor en een incident ex artikel 843a en 843b Rv. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst die door Stichting De Meerpaal opgezegd is, waarbij [appellante] de opzegging als kennelijk onredelijk beschouwt en aanspraak maakt op een schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan. Tijdens de procedure heeft [appellante] verzocht om een voorlopig getuigenverhoor om bewijs te leveren dat de verjaring van haar vordering tijdig is gestuit. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde, aangezien de hoofdzaak nog niet inhoudelijk is behandeld. Het hof heeft het verzoek afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure.

Daarnaast heeft [appellante] een incidentele vordering ingesteld tot afgifte van stukken op grond van artikel 843a en 843b Rv. Het hof heeft deze vordering eveneens afgewezen, omdat het prematuur was en er onvoldoende onderbouwing was voor het rechtmatig belang bij de gevraagde documenten. De Meerpaal heeft betwist dat de gevraagde documenten in haar bezit zijn en het hof heeft geoordeeld dat de vordering betrekking heeft op vertrouwelijke gegevens. Ook hier is [appellante] veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.865/01 en 200.294.865/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 8601227)
arrest van 23 november 2021 in het incident ex artikel 843a en 843b Rv
en beschikking van 23 november 2021 in het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.J. Verweij, die kantoor houdt te Ermelo,
tegen
Stichting De Meerpaal,
gevestigd te Dronten,
geïntimeerde hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
De Meerpaal,
advocaat: mr. J.M.P. Blom, die kantoor houdt te Lelystad.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift met bijlagen (productie 1 en 2), ingekomen ter griffie op 14 juni 2021, heeft [appellante] het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Bij verweerschrift met bijlagen (productie 1 tot en met 5), ingekomen ter griffie op 6 juli 2021, heeft De Meerpaal geconcludeerd tot onbevoegdverklaring, niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het verzoek.
1.2
Daarnaast heeft [appellante] bij akte van 15 juni 2021 met bijlagen (productie 1 tot en met 3) een incidentele vordering ingesteld tot overlegging of afgifte van stukken ex artikel 843a en 843b Rv. Bij antwoordakte van 29 juni 2021 met bijlagen (productie 1 tot en met 5) heeft De Meerpaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering.
1.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof uitspraak bepaald in zowel het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor als het incident ex artikel 843a en 843b Rv.

2.Achtergrond

2.1
De Meerpaal heeft op 9 maart 2012 haar arbeidsovereenkomst met [appellante] opgezegd per 1 juli 2012. [appellante] acht deze opzegging kennelijk onredelijk als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 (oud) BW en maakt aanspraak op een schadevergoeding van € 492.432,20 bruto.
2.2
De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft de vordering van [appellante] in het vonnis van 16 december 2020 (hersteld bij vonnis van 20 januari 2021) afgewezen.
2.3
[appellante] is het met deze afwijzing niet eens en is daartegen in hoger beroep gekomen.
2.4
Voor en tijdens de procedure in eerste aanleg stond de vordering als zodanig ter discussie. Nadat [appellante] de appeldagvaarding heeft uitgebracht, heeft De Meerpaal buiten rechte alsnog een beroep gedaan op verjaring van deze vordering. Daarbij is aangekondigd dat De Meerpaal dit beroep ook in hoger beroep zal gaan voeren.
2.5
Een vordering als bedoeld in artikel 7:681 (oud) BW verjaart op grond van artikel 7:683 lid 1 (oud) BW na verloop van zes maanden. Deze verjaring kan worden gestuit op grond van artikel 3:317 BW. Vast staat dat op 5 mei 2014 een stuitingsbrief is verzonden als gevolg waarvan per 6 mei 2014 een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden is gaan lopen.
2.6
Volgens [appellante] is op 21 oktober 2014 een nieuwe stuitingsbrief verstuurd. Ter onderbouwing daarvan wijst zij op twee documenten, te weten een notitie van 15 oktober 2014 van een uitgaand telefoontje van mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, de voormalig gemachtigde van [appellante] , aan mr. E. de Boer, de voormalig (DAS-) gemachtigde van De Meerpaal, en een brief van 21 oktober 2014 van mr. Staal-Olislaegers gericht aan DAS, ter attentie van mr. E. de Boer.
2.7
De Meerpaal betwist dat de per 6 mei 2014 lopende verjaringstermijn tijdig is gestuit. De stuitingsbrief van 21 oktober 2014 heeft De Meerpaal niet ontvangen. Een stuitingsbrief gedateerd 10 november 2014 heeft De Meerpaal wel ontvangen maar toen was de verjaringstermijn al verlopen.

3.De beoordeling inzake het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor

3.1
[appellante] heeft ter onderbouwing van haar verzoek - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende aangevoerd. [appellante] wenst duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken rondom de verzending c.q. de ontvangst van de brief van 21 oktober 2014 en het voorafgaande telefonisch contact tussen mr. Staal-Olislaegers en mr. De Boer. Daarmee kan zij bewijs verschaffen dat de verjaring tijdig is gestuit, althans wordt zij in staat gesteld haar procespositie te bepalen alvorens inhoudelijk wordt voortgeprocedeerd. [appellante] verzoekt daarom de navolgende getuigen te laten horen:
- mevrouw mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, voormalig gemachtigde van [appellante] ;
- mevrouw mr. E. de Boer, voormalig (DAS-)gemachtigde van De Meerpaal;
- de heer mr. H. Schilthuis, opvolgend (DAS-)gemachtigde van De Meerpaal;
- de heer mr. D. Moonen, specialist externe juridische diensten bij DAS.
3.2
Niet in geschil is dat het verzoek van [appellante] aan de wettelijke vereisten van artikel 187 lid 3 Rv voldoet.
3.3
Uit artikel 186 lid 2 Rv volgt dat, zoals in dit geval, het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor ook kan worden ingediend tijdens een reeds aanhangig geding. [appellante] heeft het verzoek ingediend nadat de appeldagvaarding is uitgebracht.
3.4
Volgens de huidige wettelijke regeling kunnen beide procedures (de hoofdzaak en het voorlopig getuigenverhoor) gelijktijdig lopen, maar dit vindt zijn begrenzing in onder meer de goede procesorde. Van geval tot geval moet (ook) dit aspect door de rechter worden beoordeeld.
3.5
In dit geval is slechts een appeldagvaarding uitgebracht en is nog geen aanvang gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak. Naast de vraag of het aan [appellante] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, verschillen partijen van mening over de vraag of de verjaring van de daarmee samenhangende vordering tijdig is gestuit door [appellante] . [appellante] stelt dat haar belang bij het getuigenverhoor erin is gelegen dat zij meer duidelijkheid wenst over haar bewijspositie ter zake van de stuiting. Vervolgens kan zij haar processuele positie in de hoofdzaak in hoger beroep (nader) beoordelen en bijvoorbeeld de afweging maken in hoeverre voortprocederen over de kennelijk onredelijkheid van het ontslag wenselijk is. Kennelijk beoogt [appellante] dat het hof de inhoudelijke behandeling in de hoofdzaak aanhoudt totdat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Of dat zal gebeuren is in deze zaak echter geen gegeven, mede gelet op het bezwaar dat De Meerpaal heeft geuit tegen (verdere) vertraging van deze procedure die draait om een van 2012 daterend ontslag. De Meerpaal heeft verder gewezen op het risico dat het getuigenverhoor onnodig plaatsvindt, als het hof in de hoofdzaak oordeelt dat de grieven van [appellante] niet slagen en aan het verjaringsverweer niet wordt toegekomen. Het hof kan op dit moment niet beoordelen of het in de hoofdzaak zal toekomen aan het verjaringsverweer en bewijslevering in dat verband. Onder de huidige onzekerheden ten aanzien van het verdere verloop van deze zaak, acht het hof het in strijd met een goede procesorde om reeds nu getuigen te doen horen.
3.6
Gelet hierop zal het hof het verzoek van [appellante] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afwijzen. [appellante] zal de kosten van deze procedure dienen te dragen.

4.De beoordeling in het incident ex artikel 843a en 843b Rv

4.1
[appellante] heeft het hof ex artikel 843a en 843b Rv verzocht om De Meerpaal te veroordelen tot afgifte of inzage van:
primair:
1. het dossier dat mr. E. de Boer ten behoeve van De Meerpaal behandelde jegens [appellante] , zowel fysiek als digitaal, inclusief (interne) notities en/of telefoonnotities (in- en/of uitgaand);
2. het dossier dat mr. E. de Boer ten behoeve van De Meerpaal behandelde jegens [appellante] , zowel fysiek als digitaal, en overdroeg aan de opvolgend behandelaar bij de DAS van dit dossier, inclusief (interne) notities en/of telefoonnotities (in- en/of uitgaand);
3. het dossier dat de laatste behandelaar bij de DAS, volgens opgaaf van De Meerpaal mr. H. Schilthuis, ten behoeve van De Meerpaal behandelde jegens [appellante] , zowel fysiek als digitaal, inclusief (interne) notities en/of telefoonnotities (in- en uitgaand); althans;
4. de (interne) telefoonnotities/aantekeningen (in- en/of uitgaand) in dit dossier gemaakt door een medewerker van DAS, zowel fysiek als digitaal, ter zake van binnenkomende telefoonberichten en uitgaande berichten én
5. alle inkomende en uitgaande brieven in het dossier dat bij de DAS in behandeling was ten behoeve van De Meerpaal jegens [appellante] , zowel fysiek als digitaal;
subsidiair: alle stukken die het hof in goede justitie aangewezen acht,
onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van De Meerpaal in de volledige proceskosten.
4.2
[appellante] stelt dat de onder 2.6 genoemde documenten zich volgens De Meerpaal niet in enig dossier bevinden, maar dat mr. Staal-Olislaegers heeft bevestigd dat deze documenten zich wel in het dossier van de voormalig gemachtigde van De Meerpaal zouden moeten bevinden. Gelet op het belang van de vordering in hoger beroep, die strekt tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, ziet [appellante] zich daarom genoodzaakt dit incident op te werpen.
4.3
Uit hetgeen [appellante] heeft aangevoerd begrijpt het hof dat zij het doel heeft om met de door haar verzochte informatie nader te onderbouwen dat zij de verjaring tijdig heeft gestuit. Het hof acht de vordering ex artikel 843a en/of 843b Rv echter prematuur. Dat op [appellante] in de hoofdzaak op enig moment de bewijslast zal komen te rusten die haar noodzaakt overlegging van stukken door De Meerpaal te vorderen staat op dit moment geenszins vast en kan zo nodig - na ordentelijk partijdebat en afhankelijk van eventuele bewijslevering - te zijner tijd alsnog aan de orde worden gesteld. Het hof kan op dit moment derhalve niet beoordelen of [appellante] een rechtmatig belang heeft bij de thans door haar gevorderde bescheiden.
4.4
Dat deze incidentele vordering prematuur is, wordt onderschreven door de eigen stelling van [appellante] dat het uit pragmatische overwegingen in de rede ligt om in deze zaak zo nodig eerst getuigen te horen over deze kwestie en pas daarna dit incident te beoordelen.
4.5
Het hof neemt voorts in aanmerking dat De Meerpaal gemotiveerd heeft betwist dat zij de door [appellante] van belang geacht documenten in haar bezit heeft en dat zij zich heeft ingespannen om deze van DAS beschikbaar te krijgen maar dat ook DAS deze documenten niet heeft aangetroffen in het ene digitale dossier waarover zij beschikt. Artikel 843a en 843b Rv strekken er niet toe bescheiden op te vragen waarvan vermoed wordt dat zij steun kunnen geven aan ingenomen stellingen.
4.6
Tenslotte acht het hof aannemelijk dat de vordering betrekking heeft op vertrouwelijke gegevens. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd waarom haar belang bij de door haar gevorderde bescheiden zwaarder dient te wegen dan het zwaarwegend belang van De Meerpaal tot geheimhouding daarvan.
4.7
De incidentele vordering zal worden afgewezen. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van dit incident. Als niet weersproken zal het hof de gevorderde wettelijke rente en nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor (zaaknummer 200.294.865/02)
wijst het verzoek van [appellante] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure, tot zover aan de zijde van De Meerpaal begroot op € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II à € 1.114,-);
verklaart deze beslissing wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident ex artikel 843a en 843b Rv (zaaknummer 200.294.865/01)
wijst de vordering van [appellante] af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van deze procedure, tot zover aan de zijde van De Meerpaal begroot op € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten, tarief II à € 1.114,-), te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [appellante] in de kosten, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beslissing wat de kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze uitspraak is gewezen door mrs. M. Willemse, G. van Rijssen en A.L. Goederee en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.