ECLI:NL:GHARL:2021:10802

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
21-000519-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een jongeman voor opzettelijke brandstichting met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een jongeman uit Nieuwleusen, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in zijn ouderlijke woning op 14 juli 2019, waarbij zijn broer om het leven kwam. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken, omdat het niet de overtuiging heeft gekregen dat hij opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank Overijssel had de verdachte eerder ook vrijgesproken van deze beschuldiging. Het hof heeft geconstateerd dat er onduidelijkheden bestonden over de oorzaak van de brandhaarden, ondanks uitgebreid forensisch onderzoek. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verdachte had zich op het moment van de brand in de woning bevonden, maar er was geen wettig en overtuigend bewijs dat hij de brand had aangestoken. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het opnieuw recht deed en de verdachte vrijsprak van de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000519-21
Uitspraak d.d.: 24 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 januari 2021 met parketnummer 08-952441-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
– primair – bewezenverklaring van hetgeen verdachte is tenlastegelegd, gevolgd door heropening en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd met opdracht aan een psychiater en/of een psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming om nader te rapporteren over de persoon van verdachte;
- subsidiair - veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een jeugddetentie voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden in de vorm van een toezicht door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel heeft verdachte op 25 januari 2021 vrijgesproken van opzettelijke brandstichting, waarbij er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen – [ouder 1 verdachte] , [ouder 2 verdachte] en omwonenden – te duchten was en dit feit de dood van [broer verdachte] , de broer van verdachte, ten gevolge heeft gehad.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2019, te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte (steeds) opzettelijk
- een bed en/of een matras en/of beddengoed en/of vloerbedekking, althans enig goed in een zolderkamer (slaapkamer van verdachte op tweede verdieping) en/of
- een houten (bijzet)tafeltje met kleedje in de woonkamer (begane grond) en/of
- verpakkingsmateriaal in een schaal in/op een (buffet)kast in de keuken (begane grond),
in een woning aan de [adres] te [plaats] in brand heeft gestoken en/of (aldus) brand heeft gesticht in die woning, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en/of naastgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en), te weten [ouder 1 verdachte] en/of [ouder 2 verdachte] (ouders van verdachte) en/of [broer verdachte] (broer van verdachte) en/of de bewoners van (de) naastgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
zulks terwijl het feit de dood van [broer verdachte] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de hem tenlastegelegde opzettelijke brandstichting, met de dood van [broer verdachte] als gevolg. Daartoe heeft de advocaat-generaal kortgezegd het volgende aangevoerd. In het definitieve rapport van de forensische opsporing d.d. 11 augustus 2019 is bij het onderzoeken van de brandoorzaak gewerkt met een methode van uitsluiting genaamd Grassberger. De conclusie van dit rapport luidt dat op basis van de methode Grassberger, door uitsluiting van alle andere mogelijkheden van brandoorzaken, er bij alle drie de brandhaarden mogelijk sprake is van het stichten van brand. Voorts zijn de volgende bijkomende factoren relevant:
  • Het feit dat er meerdere brandhaarden waren, waarvan twee met open vuur moeten zijn aangestoken;
  • De leugenachtige verklaring van verdachte over de brand;
  • Het feit dat verdachte volgens zijn eigen verklaring de enige in huis is die rond het moment van het ontstaan van de branden bij alle drie de brandhaarden aanwezig is geweest;
  • Het vreemde gedrag van verdachte, namelijk het verlaten van de woning zonder anderen te waarschuwen, de appjes naar [getuige] en het bellen naar hem en de roetsporen en brandlucht bij verdachte;
  • Het afgesloten zijn van de woning en het feit dat het volstrekt onaannemelijk is dat een ander in de woning is geweest.
Deze bijkomende factoren leveren de nadere onderbouwing om tot de conclusie te komen dat verdachte deze brand opzettelijk heeft gesticht met gemeen gevaar voor goederen en personen en met de dood van [broer verdachte] tot gevolg.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde opzettelijke brandstichting. Daartoe heeft de raadsvrouw – kortgezegd – aangevoerd dat er op basis van de deskundigenrapportages geen sprake is van een 100% uitsluiting van een technisch gebrek als oorzaak van het ontstaan van de brand op de zolder van de woning aan de [adres] te [plaats] . Een juiste oorzaak voor het ontstaan van deze brandhaard is blijkens de rapportages niet vast te stellen. Door het ontbreken van een juiste oorzaak van deze brandhaard is er geen wettig en overtuigend bewijs van opzettelijke brandstichting opgenomen onder het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging (hierna: brandhaard 1). Over het tweede en derde gedachtestreepje in de tenlastelegging (hierna: brandhaarden 2 en 3) voert de verdediging aan dat ook hier geen bewijs aanwezig is voor opzettelijke brandstichting. Immers door het dwarrelen van brandend materiaal zou brandhaard 2 wellicht ook kunnen worden verklaard. Voorts was er geen levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten, nu uit de rapporten van het NFI blijkt dat brandhaarden 2 en 3 uit zichzelf zijn gedoofd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Gelet op het voornoemde standpunt van het openbaar ministerie zal het hof deze vrijspraak hieronder nader motiveren.
Aan verdachte wordt opzettelijke brandstichting op drie plekken in de woning ten laste gelegd. Ten aanzien van de tenlastegelegde opzettelijke brandstichting dient in de eerste plaats causaal verband te bestaan tussen het gedrag van de verdachte en (het ontstaan van) de brand. Met andere woorden is vereist dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat goederen in brand zijn gestoken, dat verdachte dit gedaan heeft en dat het opzet van verdachte gericht was op het brandstichten. In de tweede plaats dient er causaal verband te bestaan tussen de in de tenlastelegging beschreven gedragingen in het geheel en de gevolgen in de zin van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Het hof dient daartoe feiten en omstandigheden vast te stellen omtrent de oorzaak van de brand en de eventuele (verwijtbare) rol van verdachte daarbij.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld.
Op 14 juli 2019 kreeg de politie om 05:15 uur een melding van een woningbrand op het [adres] te [plaats] . De brandweer was om 05:21 uur ter plaatse en constateerde een felle uitslaande brand op de zolderverdieping met veel rookontwikkeling. De bewoners van het pand, [ouder 2 verdachte] en [ouder 1 verdachte] waren op dat moment de woning al ontvlucht en hun beider zoons [broer verdachte] en verdachte werden vermist. De brandweer heeft de brand om 05.26 uur geblust en heeft het stoffelijk overschot van de oudste zoon, [broer verdachte] , gevonden in de voorste zolderslaapkamer. In de woning werden drie brandhaarden aangetroffen. De eerste en grootste brandhaard bevond zich op zolder in de achterste slaapkamer, dat is de slaapkamer van verdachte (hierna: brandhaard 1). Daarnaast bevonden zich op de begane grond van de woning twee (kleinere) brandhaarden: de tweede brandhaard op een houten tafeltje met een kleedje bevond zich in de woonkamer naast de deur die toegang gaf tot de hal met de trap naar de eerste verdieping (hierna: brandhaard 2) en de laatste brandhaard in een aardewerken schaal waarin twee verpakkingen chocolade en wat losse chocolaatjes lagen was in de keuken (hierna: brandhaard 3). Verdachte bleef vermist, tot hij zichzelf om 08:15 uur meldde bij het afzetlint bij de woning. Verdachte was op dat moment warrig in zijn uitlatingen, hij rook naar alcohol en hij had roetvegen in zijn gezicht.
Oorzaak van de brandhaarden
Gelet op het voorgaande is het van wezenlijk belang om te kunnen vaststellen wat de oorzaak van elk van de brandhaarden is geweest. Hiernaar is (forensisch) onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd in vijf rapportages opgemaakt door de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Uit geen van de technisch brandonderzoeken is een oorzaak van brandhaard 1 naar voren gekomen, zodat het hof een andere oorzaak dan brandstichting niet kan uitsluiten. Dit te meer nu getuigendeskundige F.W.N. van Rijswijk ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat een smeulende sigaret niet is uit te sluiten als oorzaak van brandhaard 1. Ten aanzien van brandhaarden 2 en 3 blijkt uit de rapportage van het NFI d.d. 14 oktober 2020 dat de brandhaarden 2 en 3 zijn ontstaan door contact met open vuur. Er wordt in het rapport van het NFI echter niets verklaard over de wijze en het tijdstip waarop open vuur in contact met de plek van de brandhaarden heeft kunnen komen. Bovendien blijkt uit het rapport van het NFI en ook uit de overige stukken in het dossier niet dat sporen zijn aangetroffen die een concreet verband leggen tussen verdachte en beide brandhaarden. Ook het door de advocaat-generaal aangehaalde definitieve rapport van de forensische opsporing d.d. 11 augustus 2019 vermeldt als conclusie over de oorzaak van alle drie de brandhaarden: “Een juiste oorzaak tot het ontstaan van deze drie brandhaarden kon door ons niet worden vastgesteld.” Dat het rapport evenwel ook vermeldt dat bij geen van deze brandhaarden een technisch gebrek de oorzaak was tot het ontstaan van deze brandhaarden en ook geen andere ontstekingsbron als oorzaak tot het ontstaan van deze brandhaarden is vastgesteld, maakt voornoemde conclusie niet anders. Het is immers zo dat daarop de voornoemde conclusie volgt dat een oorzaak evenwel niet is vast te stellen. Het hof heeft niet de beschikking over meer technische informatie ten aanzien van de oorzaak van de brand dan de deskundigen en kan dus ook geen andere conclusies trekken. Vermeld dient te worden dat niet uit de verklaring van verdachte en de overige stukken in het dossier kan worden afgeleid wat de oorzaak van de brandhaarden is geweest. Ook de overige door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden, die overigens door het hof niet als vaststaand zijn aangenomen, maken het oordeel van het hof niet anders. Voor wat betreft het vreemde gedrag van verdachte bij/na het verlaten van de woning acht het hof het - bij gebreke aan medisch onderzoek van verdachte na de brand - niet uitgesloten dat verdachte geïntoxiceerd was door koolmonoxide.
Gelet op het bovenstaande is het voor het hof niet mogelijk om met een voor het wettig en overtuigend bewijs toereikende mate van waarschijnlijkheid causaal verband aan te nemen tussen het gedrag van de verdachte en het ontstaan van de brand. Met andere woorden heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat verdachte goederen in brand heeft gestoken en dat hij dit met opzet heeft gedaan, met alle gevolgen van dien. Een dergelijke conclusie zou te verstrekkend zijn gelet op de onduidelijkheden die ondanks het grootschalige (technische) onderzoek zijn blijven bestaan omtrent de oorzaak van de brandhaarden. Aan beoordeling van de vraag of causaal verband bestaat tussen de in de tenlastelegging beschreven gedragingen in het geheel en het gevolg in de zin van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, komt het hof dan ook niet toe.
Het hof is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting en zal verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. J.G. Idsardi, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 24 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.