ECLI:NL:GHARL:2021:10799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
21-004774-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding aan verzoeker wegens onterecht ondergane detentie en procedureverloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van de verzoeker, die ten gevolge van een onterecht ondergane detentie schade heeft geleden. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Vlug, vroeg een schadevergoeding van € 63.945,- voor de schade die hij door zijn detentie had geleden. Het hof heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met het uitzonderlijke procedureverloop in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering, en heeft uiteindelijk een schadevergoeding van € 15.000,- toegekend.

Het hof heeft vastgesteld dat de duur van de voorlopige hechtenis van de verzoeker zowel relatief als absoluut veel langer was dan de uiteindelijk opgelegde gevangenisstraf. De verzoeker heeft meer dan tweeëntwintig maanden in voorlopige hechtenis gezeten, terwijl hij onverwacht in vrijheid werd gesteld vóór de uitspraak in hoger beroep. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de verzoeker zonder hulpverleningskader terugkeerde in de maatschappij, ondanks dat er in hoger beroep door het openbaar ministerie en de verdediging was ingezet op noodzakelijke hulpverlening.

De beslissing van het hof is ook gebaseerd op de overwegingen dat de voorlopige hechtenis in hoger beroep gegrond was op feiten waarvoor tbs mogelijk was, maar dat het hof uiteindelijk slechts één feit bewezen heeft verklaard. Gezien de omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, heeft het hof geoordeeld dat er gronden van billijkheid zijn om de verzoeker een schadevergoeding toe te kennen. Het hof heeft het verzoek voor het overige afgewezen en de griffier bevolen het toegekende bedrag over te maken op de rekening van de Stichting Derdengelden Vlug Huisman Maarsingh Strafpleiters.

Uitspraak

beschikking

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
Afdeling strafrecht
parketnummer: 21-004774-18
AV-nummer: 001038-20
datum uitspraak: 28 juni 2021
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982, .
te dezer zake domicilie kiezende te [woonplaats] , ten kantore van zijn raadsman, mr. J. Vlug,
hierna te noemen: verzoeker.

Procesgang

Verzoeker vraagt om een vergoeding ten laste van de Staat van€ 63.945,- voor schade die hij door in zijn strafzaak ondergane detentie heeft geleden, zoals nader in het verzoekschrift is omschreven.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 11 januari 2021, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. Vlug.
Bij tussenbeschikking van 8 februari 2021 heeft het hof het onderzoek heropend en de advocaat-generaal opdracht gegeven om met inachtneming van wat in de tussenbeschikking is overwogen de mogelijkheden te (laten) onderzoeken voor het buiten deze procedure om toekennen aan verzoeker van schadevergoeding ten laste van de Staat.
In een email van 23 mei 2021 heeft de advocaat-generaal het hof en de raadsman geïnformeerd.
Het verzoek is wederom behandeld in raadkamer op 14 juni 2021, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. Vlug.

Beoordeling van het verzoek

Voor de relevante feiten en omstandigheden en in het bijzonder het procesverloop in de strafzaak in eerste aanleg en hoger beroep verwijst het hof naar zijn overwegingen in de tussenbeschikking van 8 februari 2021.
In het emailbericht van 23 mei 2021 heeft de advocaat-generaal laten weten dat (de afdeling Bestuurlijke en Juridische zaken van het Parket-Generaal van) het openbaar ministerie geen ruimte ziet voor het toekennen aan verzoeker buiten deze procedure om van schadevergoeding ten laste van de Staat.
Gezien de overwegingen uit de tussenbeschikking van 8 februari 2021 over het zeer uitzonderlijke procedureverloop in de strafzaak in eerste aanleg en hoger beroep acht het hof verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. In het bijzonder de navolgende feiten en omstandigheden zijn hierbij van belang.
De duur van de ondergane voorlopige hechtenis is zowel relatief als absoluut bezien veel langer dan de uiteindelijk opgelegde gevangenisstraf. Tussen de beslissing van het hof tot liet laten opmaken van rapportages Pro Justitia en het tot stand komen daarvan is een periode van een jaar verstreken terwijl verzoeker zich in voorlopige hechtenis bevond. Van die vertraging valt verzoeker niets te verwijten. In eerste aanleg en in hoger beroep was sprake van een strafoplegging die de verdediging en het openbaar ministerie heeft verrast. In eerste aanleg werd aan verzoeker de maatregel van tbs met verpleging opgelegd zonder dat dit was geëist, op basis van gedragskundige rapporten die in een andere strafzaak waren uitgebracht, en werd verzoeker op grond van een daartoe in het vonnis gegeven beslissing gevangen genomen. In hoger beroep heeft verzoeker ongeveer tweeëntwintig maanden in voorlopige hechtenis gezeten totdat hij na de inhoudelijke behandeling en nog vóór de uitspraak in hoger beroep onverwacht door opheffing van het bevel voorlopige hechtenis in vrijheid werd gesteld. Verzoeker keerde daardoor zonder enig hulpverleningskader terug in de maatschappij, terwijl in hoger beroep door het openbaar ministerie en de verdediging in navolging van de NIFP-rapporteurs en de reclassering juist was ingezet op het tot stand brengen van de noodzakelijke hulpverlening aansluitend aan verzoekers detentie. Verder is de voortduring van de voorlopige hechtenis in hoger beroep gegrond op vier door de rechtbank bewezenverklaarde feiten waarvoor tbs mogelijk is, waarvan het hof uiteindelijk slechts één bewezen heeft verklaard. Uit het arrest van 8 juli 2020 blijkt ten slotte niet dat het hof strafvermindering heeft toegepast terwijl daartoe vanwege de duur van de ondergane voorlopige hechtenis ten opzichte van de opgelegde gevangenisstraf in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer zes maanden, wel aanleiding had kunnen zijn
Alle omstandigheden in aanmerking genomen zijn er naar het oordeel van het hof gronden van billijkheid om aan verzoeker een schadevergoeding van€ 15.000,- toe te kennen.
Het hof zal het verzoek voor het overige afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Kent toe aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van €
15.000,­ (vijftienduizend euro).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van Stichting Derdengelden Vlug Huisman Maarsingh Strafpleiters, onder vermelding van Vlug/ [naam1] .
Aldus gegeven door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R.M. Maanicus en mr. D. Stoutjesdijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier, door de voorzitter ondertekend en op 28 juni 2021 ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.