ECLI:NL:GHARL:2021:10766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-005617-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor dwang met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het plegen van dwang. De verdachte had de benadeelde partij, die in zijn auto zat, gedwongen om namen te noemen van personen die zijn spullen hadden gestolen. Tijdens deze confrontatie heeft hij geweld gebruikt en bedreigingen geuit, waaronder dreigementen tegen haar kinderen en familie. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een zitting op 29 oktober 2021, waar de advocaat-generaal een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, had geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere veroordeling niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor het vonnis is vernietigd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de primair ten laste gelegde dwang en heeft de gevangenisstraf bevestigd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.200,00, als gevolg van de immateriële schade die zij heeft geleden door de handelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005617-18
Uitspraak d.d.: 12 november 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2018 met parketnummer 18-730138-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven op het adres [woonadres1] , [woonplaats1] ,
doch feitelijk verblijvende op het adres [woonadres2] ,
[woonplaats2] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 oktober 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.A. Schütz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 maart 2014 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde partij] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde partij] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen,
  • die [benadeelde partij] gedwongen namen te noemen van de personen die de spullen van verdachte in bezit zouden hebben en/of daaromtrent meer zouden weten en/of
  • die [benadeelde partij] gedwongen te dulden dat zij in de door verdachte bestuurde (personen)auto moest blijven zitten en/of
  • die [benadeelde partij] gedwongen te dulden dat een in haar bezit zijnde schroevendraaier, althans multitool, werd afgepakt/afgenomen en/of
  • die [benadeelde partij] gedwongen te dulden dat zij niet kon opstaan door toedoen van verdachte en/of zijn mededader, toen zij op de grond lag,
en bestaande dat geweld en/of die enige andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die enige andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte tezamen en in vereniging met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen,
(nadat die [benadeelde partij] bij verdachte in een (personen)auto had plaatsgenomen en verdachte als bestuurder van die (personen)auto was gaan rijden)
  • die [benadeelde partij] (op boze toon) de woorden heeft toegevoegd: "Het spul moet wel boven water komen, is het niet goedschiks, dan wel kwaadschiks!" en/of Ik pak kinderen en je familie." en/of "Ik zal je nagels een voor een uittrekken." en/of "Ik wil nu weten waar je ouders wonen!" en/of "Ik ben nog niet klaar met jou!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
  • een vriend (verdachtes mededader) heeft gebeld met de mededeling: "Kun je over een kwartier bij [adres] , achterin bij de voetbalvelden, komen, je weet wel waarom", althans (een) mededeling(en) van gelijke aard en/of strekking,
  • de telefoon van die [benadeelde partij] heeft afgepakt en/of kapot gegooid en/of
(toen die [benadeelde partij] die (personen)auto van verdachte wenste en/of trachtte te verlaten)
  • die [benadeelde partij] bij haar jas, althans kleding, en/of lichaam heeft vastgepakt en zodoende die [benadeelde partij] heeft belet/belemmerd de door verdachte bestuurde (personen)auto te verlaten en/of
  • met fysiek geweld een schroevendraaier, althans multitool, uit de hand(en) van die [benadeelde partij] heeft gepakt/weggenomen en/of
  • een door die [benadeelde partij] gedragen jas zodanig om haar hals heeft (aan)getrokken, dat het voor die [benadeelde partij] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen en welke voornoemde handelingen van verdachte tot gevolg hadden dat die [benadeelde partij] pijn en/of letsel heeft ondervonden en/of
(nadat die [benadeelde partij] de (personen)auto had verlaten en op de grond was gevallen en/of verdachtes mededader ter plaatse was gekomen)
- op de door die [benadeelde partij] gedragen jas is gaan en/of blijven staan en zodoende die [benadeelde partij] heeft belet/belemmerd om op te staan;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2014 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde partij] , die [benadeelde partij] wederrechtelijk te dwingen iets te doen (te weten de namen te noemen van de personen die de spullen van verdachte in bezit zouden hebben en/of daaromtrent meer zouden weten), niet te doen of te dulden, immers heeft/is verdachte tezamen en in vereniging met (een of meerdere van) zijn mededader(s), althans alleen,
(nadat die [benadeelde partij] bij verdachte in een (personen)auto had plaatsgenomen en verdachte als bestuurder van die (personen)auto was gaan rijden)
  • die [benadeelde partij] (op boze toon) de woorden toegevoegd: "Het spul moet wel boven water komen, is het niet goedschiks, dan wel kwaadschiks!" en/of Ik pak kinderen en je familie." en/of "Ik zal je nagels een voor een uittrekken." en/of "Ik wil nu weten waar je ouders wonen!" en/of "Ik ben nog niet klaar met jou!", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
  • een vriend (verdachtes mededader) gebeld met de mededeling: "Kun je over een kwartier bij [adres] achterin bij de voetbalvelden komen, je weet wel waarom", althans (een) mededeling(en) van gelijke aard en/of strekking,
  • de telefoon van die [benadeelde partij] afgepakt en/of kapot gegooid en/of
(toen die [benadeelde partij] die (personen)auto van verdachte wenste en/of trachtte te verlaten)
  • die [benadeelde partij] bij haar jas, althans kleding en/of lichaam vastgepakt en zodoende belet/belemmerd de door verdachte bestuurde (personen)auto te verlaten en/of
  • met fysiek geweld een schroevendraaier, althans multitool, uit de hand(en) van die [benadeelde partij] gepakt/weggenomen en/of
  • een door die [benadeelde partij] gedragen jas zodanig om haar keel/hals (aan)getrokken, dat het voor die [benadeelde partij] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen en welke voornoemde handelingen van verdachte tot gevolg hadden dat die [benadeelde partij] pijn en/of letsel ondervond en/of
(nadat die [benadeelde partij] de (personen)auto had verlaten en op de grond was gevallen en/of verdachtes mededader ter plaatse was gekomen)
- op de door die [benadeelde partij] gedragen jas is gaan en/of blijven staan en zodoende die [benadeelde partij] belet/belemmerd om op te staan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft zich op het standpunt dat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar en de door de verdachte gepleegde handelingen leveren geen (poging tot) dwang op. Voor zover al sprake was van geweld, was dit er niet op gericht aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Zij is direct na de ten laste gelegde gebeurtenis verhoord en heeft daarover logisch en navolgbaar verklaard. Bovendien wordt haar verklaring ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Zo wordt haar verklaring dat verdachte haar bij de achterzijde van haar jas pakte en deze zodanig om haar hals dicht trok dat zij bijna geen lucht meer kreeg ondersteund door de waarneming van de verbalisant die haar aangifte heeft opgenomen dat aangeefster rode striemen had ter hoogte van haar hals. Ook tijdens het sporenonderzoek zijn huidbeschadigingen in de hals van aangeefster geconstateerd. Verder wordt de verklaring van aangeefster dat verdachte haar telefoon heeft afgepakt en kapot heeft gegooid ondersteund door het feit dat aangeefster bij een voetbalkantine om hulp heeft gevraagd en daar de politie heeft gebeld. Daar hebben de verbalisanten haar ook in emotionele toestand aantroffen. Tot slot wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring die verdachte zelf heeft afgelegd, namelijk dat hij erg boos op haar was dat zij zijn spullen heeft laten stelen, dat hij haar wilde laten vertellen waar die spullen waren, dat hij door had dat zij ontzettend bang was, dat hij heeft voorkomen dat zij zijn auto zou verlaten, dat hij haar heeft meegenomen naar een rustige plek, dat hij onderweg een vriend heeft gebeld om te vragen of hij ook daarheen kwam en dat hij - toen aangeefster op de grond lag - op haar jas is gaan staan om te voorkomen dat ze zou opstaan. Aldus is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt.
Voorts is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat de handelingen van verdachte wel degelijk als dwang kunnen worden aangemerkt. Uit de verklaring van verdachte zelf blijkt namelijk dat hij met zijn handelen aangeefster heeft willen dwingen hem te vertellen wie zijn spullen hadden of wie daar meer over zou weten. De omstandigheid dat aangeefster vrijwillig in de auto van verdachte heeft plaatsgenomen brengt niet mee dat zij daar uit vrije wil in is blijven zitten.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde dwang.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2014 te [plaats] [benadeelde partij] , door geweld, enige andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, gericht tegen die [benadeelde partij] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, immers heeft verdachte
  • die [benadeelde partij] gedwongen namen te noemen van de personen die de spullen van verdachte in bezit zouden hebben en/of daaromtrent meer zouden weten en
  • die [benadeelde partij] gedwongen te dulden dat zij in de door verdachte bestuurde (personen)auto moest blijven zitten en
  • die [benadeelde partij] gedwongen te dulden dat zij niet kon opstaan door toedoen van verdachte, toen zij op de grond lag,
en bestaande dat geweld, die enige andere feitelijkheid en die bedreiging met geweld hierin, dat verdachte, nadat die [benadeelde partij] bij verdachte in een (personen)auto had plaatsgenomen en verdachte als bestuurder van die (personen)auto was gaan rijden,
  • die [benadeelde partij] (op boze toon) de woorden heeft toegevoegd: "Het spul moet wel boven water komen, is het niet goedschiks, dan wel kwaadschiks!" en Ik pak je kinderen en je familie." en "Ik zal je nagels een voor een uittrekken." en "Ik wil nu weten waar je ouders wonen!" en "Ik ben nog niet klaar met jou!" en
  • een vriend heeft gebeld met de mededeling: "Kun je over een kwartier bij [adres] , achterin bij de voetbalvelden, komen, je weet wel waarom"
  • de telefoon van die [benadeelde partij] heeft afgepakt en/of kapot gegooid en
toen die [benadeelde partij] die (personen)auto van verdachte wenste en trachtte te verlaten
  • die [benadeelde partij] heeft vastgepakt en zodoende heeft belet de door verdachte bestuurde (personen)auto te verlaten en
  • een door die [benadeelde partij] gedragen jas zodanig om haar hals heeft (aan)getrokken, dat het voor die [benadeelde partij] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen
en welke voornoemde handelingen van verdachte tot gevolg hadden dat die [benadeelde partij] pijn en/of letsel heeft ondervonden en
nadat die [benadeelde partij] de (personen)auto had verlaten en op de grond was gevallen
- op de door die [benadeelde partij] gedragen jas is gaan staan en zodoende die [benadeelde partij] heeft belet om op te staan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
een ander door geweld, enige andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dwang. Terwijl het slachtoffer zich bij verdachte in een rijdende auto bevond heeft hij haar gedwongen de namen te noemen van de personen die zijn hennepplanten uit haar woning zouden hebben gestolen. Hierbij heeft hij ook (fysiek) geweld tegen haar gebruikt. Verdachte heeft gedreigd met geweld richting het slachtoffer en dreigende teksten geuit over haar kinderen en familie. Hij is met haar naar een afgelegen plek gereden, terwijl hij ondertussen een vriend van hem belde om te vragen ook daarheen te komen. Verdachte heeft de telefoon van het slachtoffer kapot gegooid en toen het slachtoffer uit angst probeerde de rijdende auto te verlaten heeft hij haar tegengehouden. Daarbij heeft hij het slachtoffer aan haar hals verwond. Op de verlaten plek aangekomen, waar de vriend inmiddels ook was, is hij op de jas van het slachtoffer, dat inmiddels de auto had verlaten en op de grond was gevallen, gaan staan om te voorkomen dat zij zou opstaan.
Door zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en heeft hij haar veel angst bezorgd. Zij vreesde voor haar leven en heeft zich nog lange tijd onveilig gevoeld. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat dit feit qua strafwaardigheid niet is te vergelijken met een eenvoudige mishandeling, maar veel ernstiger van aard is.
Alles afwegende acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden in beginsel passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de behandeling van deze zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Namens verdachte is op 16 oktober 2018 hoger beroep ingesteld. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met een jaar. Gelet hierop zal het hof twee maanden van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.200, - aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof grondt deze toewijzing op het volgende.
Ook in hoger beroep staat verdachtes betrokkenheid bij het jegens de benadeelde partij gepleegde strafbare feit vast en heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens haar, welk onrechtmatig handelen hem toegerekend kan worden. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partij dientengevolge geleden schade te vergoeden. De door de benadeelde partij geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding is in het onderhavige geval gerechtvaardigd nu aangeefster als gevolg van het handelen van verdachte letsel heeft ondervonden. Uit de aangifte en toelichting volgt bovendien dat de gebeurtenis bijzonder angstaanjagend voor aangeefster is geweest en een grote impact heeft gehad. Het door verdachte gepleegde feit vormt daarmee ook een ernstige aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof het volgende. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, de impact daar van in het concrete. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op haar persoonlijk leven en op de wijze waarop zij nadien hinder ondervond van het feit. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van die omstandigheden leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2014.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 12 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.