ECLI:NL:GHARL:2021:10760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-000766-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor verboden wapenbezit na gebrek aan bewijs van bewustheid en feitelijke macht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Midden-Nederland was vrijgesproken van verboden wapenbezit. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 februari 2020, waarin zij was vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof heeft het hoger beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Het hof heeft vervolgens de zaak inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte bewust het wapen en de munitie voorhanden had. De verdachte was op 8 december 2018 in haar woning toen haar voordeur werd bekrast en belde haar vriend, die met een ander naar haar toe kwam. De vriend had een vuurwapen bij zich, maar het hof kon niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van dit wapen of dat zij het wapen in haar woning had gehad.

De doorzoeking van de woning leverde weliswaar een demper en munitie op, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat zij hiervan op de hoogte was. De demper en munitie waren op een zodanige manier opgeborgen dat niet kon worden aangenomen dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Het hof sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat niet was komen vast te staan dat zij het wapen, de demper en de munitie bewust aanwezig had gehad.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000766-20
Uitspraak d.d.: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 februari 2020 met parketnummer 16-659853-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot deelvrijspraak van het voorhanden hebben van de tenlastegelegde munitie en demper en veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van een wapen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor dit feit.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is bij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken ter zake van feit 1 en veroordeeld voor feit 2 – kort gezegd: verboden wapenbezit - tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.zij in of omstreeks de periode van 8 december 2018 tot en met 9 december 2018, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (merk Crvena Zastava) (model 70) (kaliber 7.65 mm), zijnde een vuurwapen en/of een (bijbehorende) demper en/of munitie van categorie III, te weten (22) (kogel)patronen (merk Geco) (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat zij daarover heeft kunnen beschikken.
In de late avond van 8 december 2018 was verdachte alleen in haar woning toen haar voordeur werd bekrast. Verdachte is in paniek geraakt en heeft haar vriend - medeverdachte [medeverdachte1] - gebeld. [medeverdachte1] is samen met een vriend - medeverdachte [medeverdachte2] - naar de woning van verdachte gegaan. Beiden hebben verdachte opgehaald, waarna zij gedrieën in de auto zijn gestapt. Verdachte was in de veronderstelling dat zij naar een vriendin van haar werd gebracht, maar dat bleek niet zo te zijn. Medeverdachte [medeverdachte1] is naar de [adres1] in [gemeente] gereden. Hij was in het bezit van een vuurwapen en heeft dat wapen ook gebruikt, met alle gevolgen van dien.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het wapen waarmee [medeverdachte1] heeft geschoten op 8 en/of 9 december 2018 voorhanden heeft gehad. Van het voorhanden hebben kan in dit geval sprake zijn indien verdachte wist dat het wapen op 8 december 2018 bij haar in woning heeft gelegen en/of dat zij wetenschap heeft gehad van de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte1] het wapen mee had genomen naar de [adres1] .
Het hof stelt vast dat het dossier geen objectief bewijs bevat aan de hand waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [medeverdachte1] een wapen meenam naar de [adres1] en/of dat het wapen bij verdachte in huis heeft gelegen. Het enkele feit dat kennelijk op 11 november 2018 een foto is gemaakt waarop verdachte te zien is met in haar hand een vuurwapen, soortgelijk aan het wapen waarmee [medeverdachte1] op 9 december 2018 heeft geschoten, is daarvoor onvoldoende. Het dossier bevat verder ook geen aanknopingspunten dat verdachte wist dat [medeverdachte1] een wapen bij zich had.
Voorts blijkt uit het dossier dat de woning van verdachte is doorzocht. Op 9 december 2018 omstreeks 13:35 uur is de doorzoeking in de woning aan de [adres2] te [gemeente] geopend. De woning is doorzocht op sporen en er zijn een drie goederen in beslag genomen, waaronder een zilverkleurige geluidsdemper. Deze lag in een inbouwkast in de slaapkamer waar met name kleding in lag. De demper lag op de vloer van de kast. Vervolgens is aan het begin van de avond de doorzoeking onderbroken en de volgende dag - op 10 december 2018 - is de doorzoeking hervat. Tijdens die doorzoeking is een doosje van 25 patronen van het kaliber 7,65 mm inbeslaggenomen. Bij het openen van het doosje bleek dat er nog 17 patronen in het doosje aanwezig waren. Het doosje met patronen is ook aangetroffen in de berging/kast die vanuit de (enige) slaapkamer te bereiken is en lag eveneens op de grond verstopt tussen diverse kledingstukken. Verdachte heeft ontkend dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van de demper en de munitie in haar woning. Als zij door de politie wordt geconfronteerd met de omstandigheid dat in haar woning een demper en munitie is gevonden vraagt zij gelijk wat een geluidsdemper is.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de demper en met name de munitie, die pas bij de tweede doorzoeking is gevonden, op een dusdanige manier opgeborgen waren dat niet kan worden verondersteld dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte van de aanwezigheid ervan op de hoogte is geweest.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het wapen, de demper en de munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat zij daarover heeft kunnen beschikken.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 11 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.