ECLI:NL:GHARL:2021:10758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-001067-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop, verstrekking en vervoer van cocaïne met verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het verkopen, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 60 uren opgelegd, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is het in beslag genomen geldbedrag van € 1.000,- verbeurd verklaard.

De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 februari 2019 cocaïne heeft verkocht aan een man, die door de politie werd aangehouden met de drugs in zijn bezit. De verdachte werd later aangehouden in de auto waarin de drugs waren aangetroffen, en bij hem werd een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen.

Het hof oordeelde dat de verdachte geen geloofwaardige verklaring had gegeven voor het geldbedrag en dat dit vermoedelijk was verkregen door de verkoop van cocaïne. De bewezenverklaring steunde op de getuigenverklaringen en het bewijs dat de verdachte betrokken was bij de drugshandel. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001067-20
Uitspraak d.d.: 11 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 augustus 2019 met parketnummer 18-109386-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.000,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. P. Bollema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en het in beslag genomen geldbedrag van € 1.000,- verbeurd verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2019, te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 6.29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog het volgende.
Op 5 februari 2019 zien verbalisanten een auto rijden in [plaats] en vervolgens stil blijven staan ter hoogte van de [adres1] . Zij zien dat de bestuurder met zijn telefoon bezig is. Ongeveer twee minuten later zien zij dat een man uit de [adres1] komt lopen en als bijrijder in de auto stapt. Het voertuig keert en staat even later weer stil bij de kruising met de [adres2] , waarna de bijrijder uitstapt. Een van de verbalisanten houdt de bijrijder, [naam1] , staande op het parkeerterrein van de nabij gelegen [naam2] . De verbalisant deelt aan [naam1] mede dat hij het vermoeden heeft dat hij net drugs heeft gekocht en vordert de uitlevering van drugs. [naam1] haalt daarop een wikkel uit zijn zak en overhandigt deze aan de verbalisant. [naam1] verklaart dan dat het cocaïne is en dat hij dit net had gekocht voor 50 euro van de persoon in de auto
(het hof begrijpt: de man bij wie [naam1] zojuist in de auto had gezeten). Hij heeft betaald met een biljet van 50 euro. In de telefoon van [naam1] zien de verbalisanten dat hij contact heeft gehad met een contact onder de naam [naam3] op 3, 4 en 5 februari en dat hij vandaag had afgesproken achter de [naam2] . [naam1] verklaart dat dit zijn dealer is.
Het hof overweegt dat uit het voorgaande volgt dat deze dealer, waarmee [naam1] via Whatsapp achter de [naam2] had afgesproken op 5 februari 2019, de bestuurder is bij wie hij die dag ook daadwerkelijk op de [adres1] nabij de [naam2] in de auto is gestapt en van wie hij een wikkel cocaïne heeft gekocht.
De verbalisanten houden daarop de bestuurder van de personenauto, te weten verdachte, aan. Bij doorzoeking van de auto worden vervolgens onder de hoes van de versnellingspook 3 boterhamzakjes aangetroffen met in totaal 8 envelopjes met wit korrelig poeder. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat het om cocaïne gaat. De envelopjes zijn soortgelijk aan het envelopje dat bij [naam1] werd aangetroffen.
Bij de fouillering blijkt dat verdachte twintig briefjes van vijftig euro in een nektasje bij zich heeft. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de vriend van zijn moeder het geld voor hem had gepind, dat de pinbonnen nog aanwezig zijn en dat verdachte die bonnen nog wel langs zou brengen. Niet is gebleken dat verdachte deze pinbonnen bij de politie of de politierechter heeft overgelegd en het hof stelt vast dat dit evenmin ter terechtzitting in hoger beroep is gebeurd. Gelet daarop acht het hof de verklaring van verdachte dat het geld voor hem is gepind door de vriend van zijn moeder, niet geloofwaardig. Het hof stelt voorts vast dat verdachte bij de politie niet over zijn inkomsten heeft willen verklaren. In hoger beroep is ook op geen enkele wijze gebleken van legale inkomsten bij verdachte.
In aanmerking nemende dat verdachte voor het aangetroffen geld geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd en gelet op het feit dat in de auto waarin verdachte reed meerdere envelopjes met cocaïne zijn aangetroffen, dat [naam1] bij verdachte met een briefje van vijftig euro cocaïne heeft gekocht en dat bij verdachte twintig briefjes van vijftig euro zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat het genoegzaam is komen vast te staan dat het bij verdachte aangetroffen geld is verkregen met de verkoop van cocaïne.
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte cocaïne heeft verkocht, verstrekt en vervoerd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 5 februari 2019, te [plaats] , opzettelijk heeft verkocht en verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen, verstrekken en vervoeren van cocaïne. De strafwaardigheid hiervan is gelegen in de ernstige bedreiging die het gebruik van cocaïne voor de volksgezondheid vormt en de met dit gebruik gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 september 2021 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens druggerelateerde feiten.
Het hof acht, in navolging van de advocaat-generaal, een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Beslag

Zoals hiervoor reeds overwogen, is het hof is van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.000,- door de partner van zijn moeder zou zijn gepind en aan hem zou zijn gegeven, niet geloofwaardig is. Het hof gaat ervan uit dat dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen, en zal het geld verbeurd verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Een geldbedrag van € 1.000,-.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 11 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.