ECLI:NL:GHARL:2021:10757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-002818-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen en verkopen van hennep en diefstal van elektriciteit met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het telen en verkopen van een grote hoeveelheid hennep, alsook voor diefstal van elektriciteit. De feiten vonden plaats tussen 1 december 2017 en 7 maart 2018, waarbij de verdachte in een loods hennepplanten teelde en elektriciteit aftapte. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar komt tot dezelfde bewezenverklaring. De verdediging voerde aan dat het binnentreden en doorzoeken van de loods onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat er voldoende verdenking bestond op het moment van binnentreden, waardoor er geen sprake was van een vormverzuim. De verdachte heeft bekend dat hij hennepplanten heeft geteeld, maar het hof heeft het aantal planten vastgesteld op 632 in plaats van de 1395 die in de tenlastelegging stonden. De verdachte is eerder veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof legt de eerder opgelegde straf opnieuw op, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002818-20
Uitspraak d.d.: 11 november 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2020 met parketnummer 16-105562-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.L.F. Groenhuijsen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft bij voornoemd vonnis de verdachte ter zake van – kort gezegd – het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechtbank, maar de kwalificatie aanpassing behoeft en het hof de verweren van de verdediging op andere gronden verwerpt.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 28 februari 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een grote hoeveel hennep (1395 planten), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 7 maart 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam1] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het binnentreden en de doorzoeking in de loods onrechtmatig was, omdat geen sprake was van een redelijk vermoeden dat in die loods een hennepkwekerij was gelegen. De TCI-informatie is volgens de raadsman – kort gezegd – onvoldoende concreet en specifiek en niet als betrouwbaar aan te merken.
Er is aldus sprake van een vormverzuim, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting van al het bewijsmateriaal dat is gevolgd uit het onrechtmatige binnentreden en daaropvolgende doorzoeken, met inbegrip van de verklaring die verdachte na diens aanhouding heeft afgelegd, nu dit heeft te gelden als ‘fruit of the poisonous tree’.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat in het dossier geen bewijs aanwezig is voor het in de tenlastelegging genoemde aantal planten.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van de verweren van de raadsman en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Oordeel hof
Het hof gaat bij de bespreking van het verweer uit van de volgende, aan de inhoud van het strafdossier ontleende, gang van zaken.
Uit het door verbalisant [verbalisant1] opgestelde ‘rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr’ op pagina 82 en verder van het dossier leidt het hof af dat het Districtelijk Informatie Knooppunt van de Eenheid Midden-Nederland op dinsdag 30 januari 2018 een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) ontving waarin het volgende stond vermeld:
“Op de [adres] in [plaats] zit een pand van het bedrijf [naam2] . Het pand
bestaat uit een kantoor en meerdere loodsen. In de achterste loods op het terrein
zit een grote hennepkwekerij. Deze hennepkwekerij is van de eigenaar van het
bedrijf [naam2] .”
Naar aanleiding daarvan heeft verbalisant [verbalisant2] op 1 maart 2018 een warmtebeeldmeting verricht. Tijdens dat onderzoek werden in het pand geen onverklaarbare warmtebronnen waargenomen (pagina 1 van het dossier).
Vervolgens ontving de politie in [plaats] op 6 maart 2018 wederom een proces-verbaal van het TCI. Hierin stond vermeld dat de auto van de eigenaar van het bedrijf [naam2] , een Audi RS6, geript zou gaan worden (pagina 82 van het dossier).
Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij blijkt dat vervolgens is overlegd met de officier van justitie en dat besloten is om het pand binnen te treden. Het hof stelt vast dat in voornoemd proces-verbaal abusievelijk is vermeld dat het zou gaan om één proces-verbaal van het TCI d.d. 5 februari 2018. Aan de hand van de overige inhoud van het dossier kan echter worden vastgesteld dat sprake was van twee processen-verbaal van het TCI, op twee verschillende momenten.
Het hof stelt vast dat bij het TCI twee meldingen zijn binnengekomen die qua inhoud concreet, specifiek en gedetailleerd zijn. Het hof is van oordeel dat gelet op die meldingen op het moment van binnentreden van de door verdachte gehuurde loods voldoende verdenking was voor overtreding van de Opiumwet. Er is aldus geen sprake van een vormverzuim en hetgeen tijdens de doorzoeking van die loods is aangetroffen en geconstateerd mag zodoende voor het bewijs worden gebezigd.
Het hof verwerpt gelet op het voorgaande de verweren van de verdediging.
Nu verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het aantal planten in het onder 1 tenlastegelegde, heeft bekend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof gaat met betrekking tot het aantal planten uit van de verklaring van verdachte, te weten 632 hennepplanten, nu uit het dossier niet volgt dat er sprake was van 1395 hennepplanten. Dit betreft meer dan het in artikel 1, tweede lid, Opiumwetbesluit genoemde aantal van 200 hennepplanten zodat sprake is van een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet.
Het hof zal verdachte – in lijn met de overweging van de rechtbank – vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 28 februari 2018 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en verkocht een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een grote hoeveel hennep (632 planten), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 november 2017 tot en met 7 maart 2018 te [plaats] een hoeveelheid elektriciteit dat geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam1] N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen en verkopen van een grote hoeveelheid hennep. Door aldus te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende handel in softdrugs. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door puur geldelijk gewin en dat hij eraan voorbij is gegaan dat de handel in en het gebruik van softdrugs grote maatschappelijke problemen met zich brengt, zoals gezondheidsschade voor de gebruikers en sociale overlast. Voorts heeft verdachte illegaal stroom afgetapt. Afgezien van de schade die aan [naam1] N.V. is toegebracht, brengt manipulatie van de elektriciteitsmeter onder andere brandgevaar met zich.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van
23 september 2021 blijkt dat verdachte in 2015 voor een soortgelijk misdrijf (hennepteelt) onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf. Verdachte heeft die taakstraf in 2016 uitgevoerd.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft hierover heeft overwogen:
“Dit betekent dat het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De eerder opgelegde straf heeft verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Verdachte zal daarom de gevolgen moeten aanvaarden van de feiten en het gegeven dat hij een eerdere rechterlijke uitspraak kennelijk niet serieus genoeg heeft genomen.”
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden en zal deze aan verdachte opleggen. Door de rechtbank is bij het bepalen van deze straf rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in eerste aanleg, alsmede met de oriëntatiepunten straftoemeting die zijn vastgesteld in het binnen de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof overweegt ten aanzien van de schending van de redelijke termijn dat, indien deze niet zou zijn geschonden, aan verdachte een gevangenisstraf van 18 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, zou zijn opgelegd. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient als extra stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 11 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.