ECLI:NL:GHARL:2021:10755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-000570-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging met toepassing van jeugdstrafrecht en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van belaging van een benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 november 2019 tot en met 20 januari 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact te zoeken via sociale media en in persoon, ondanks herhaalde verzoeken van het slachtoffer om geen contact meer op te nemen. De verdachte heeft zich niet gehouden aan een eerder stopgesprek met de politie en heeft het slachtoffer op verschillende manieren lastiggevallen, wat leidde tot een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, die kan worden omgezet in 50 dagen jeugddetentie indien niet naar behoren verricht. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en ambulante behandeling. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 400,00 toegewezen gekregen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke werkstraf is afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht. Het hof heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht gerechtvaardigd op basis van de omstandigheden van de verdachte en zijn persoonlijkheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000570-21
Uitspraak d.d.: 10 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 januari 2021 met parketnummer 18-830018-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-001789-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren te vervangen door 50 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar met bijzondere voorwaarden, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf bij vonnis van de kinderrechter van 26 augustus 2019 opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. I. Stas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2019 tot en met 20 januari 2020 te [plaats1] en/of [plaats2] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door,
- het telkens sturen van berichten via WhatsApp en/of Instagram en/of snapchat en/of telkens te bellen en/of
- whatsapp-berichten te sturen met onder meer als inhoud: “Wil je wel vrienden blijven" en/of "Gaat het wel toetje" en/of "Kan je nu even praten dan" en/of "Ik ga niet weer dagen praten tegen iemand die niks terugzegt" en/of "Als je een ander leuk vindt kan je me dat gewoon eerlijk zeggen oké?" en/of
- in de straat te lopen waar die [benadeelde partij] woont en/of
- bij een vriendin van die [benadeelde partij] te komen terwijl [benadeelde partij] daar op bezoek is en/of
- dezelfde uitgaansgelegenheid te bezoeken waar die [benadeelde partij] ook komt en haar daaraan te spreken en/of
- die [benadeelde partij] meermalen op te wachten bij de bushalte en/of
- bij de school van die [benadeelde partij] te komen en/of
- die [benadeelde partij] meermalen per dag op te zoeken op haar werk (ook nadat is aangegeven dat hij hier niet meer mag komen) en/of haar bij de armen vast te pakken waarbij hij de telefoon van die [benadeelde partij] wilde hebben en/of aldoor naar die [benadeelde partij] te kijken als ze aan het werk is en/of
- contact met die [benadeelde partij] te blijven zoeken ondanks dat er een stopgesprek tussen verdachte en de politie had plaatsgevonden, met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft een relatie gehad met [benadeelde partij] (hierna te noemen: het slachtoffer). Verdachte en het slachtoffer woonden samen in de woning bij de moeder van verdachte.
Op 5 november 2019 heeft het slachtoffer de woning verlaten met de mededeling dat ze ‘het niet meer trok en aankon’. Het slachtoffer vertelde verdachte dat ze rust en tijd wilde om na te denken. Ze wilde niet dat verdachte haar continu benaderde.
Wanneer het slachtoffer op 17 november 2019 op social media haar status verandert in
‘geen relatie’ roept verdachte het slachtoffer meteen ter verantwoording. Verdachte zocht vervolgens voortdurend en veelvuldig contact met het slachtoffer waarbij het initiatief van hem uitging.
Het slachtoffer heeft meerdere malen aan gegeven rust en geen contact met verdachte te willen.
Verdachte legde zich niet neer bij de boodschap van het slachtoffer dat zij geen contact met hem wilde en bleef haar via Whatsapp, sms en telefonisch benaderen. Ook viel verdachte het slachtoffer lastig op school en op haar werk.
Wanneer het slachtoffer op 26 november 2019 verdachte ziet op haar school raakt ze van slag. Er volgde een gesprek tussen de beveiliging en verdachte, wat leidde tot een locatieverbod.
Ook dit heeft weinig effect op verdachte gehad. Hij is weliswaar niet meer op de school verschenen, maar bleef contact zoeken met het slachtoffer.
Dat het slachtoffer enkele keren toch reageerde op verdachte, kwam omdat zij naar eigen zeggen ‘murw’ was geworden en zich gedwongen voelde om verdachte te woord te staan.
Op 5 december 2019 vond een zogeheten ‘stop’gesprek met de wijkagent plaats.
Desondanks is verdachte na dit gesprek door blijven gaan met het telefonisch en via app-berichten benaderen van het slachtoffer. Verdachte hield het niet bij telefonisch lastigvallen van het slachtoffer, maar bezocht haar op 30 december 2019 op haar werkplek.
Op 30 december 2019 en 18 januari 2020 is verdachte meerdere malen in de supermarkt van de [naam1] ( [naam1] ) geweest waar het slachtoffer werkzaam is. Hij ging daarbij naar de kassa van het slachtoffer om haar aan te spreken en/of staarde van afstand naar haar.
Het hof merkt daarbij op dat het voor het slachtoffer onmogelijk is om zich op haar werkplek, te weten achter de kassa bij de supermarkt, te onttrekken aan verdachte.
In een voicemailgesprek van 7 januari 2020 om 01.15.53 uur heeft verdachte onder meer gezegd: ‘…ja, ik was misschien wel een beetje te extreem…maar ja… als je zo stalkerig en geobsedeerd gaat doen zoals ik gedaan heb dat helpt ook niet, daar heb je gelijk in…’.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer naar objectieve maatstaven bezien zodanig zijn geweest, dat van een voortdurende stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen en dat het slachtoffer herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn. Verdachte is daar mee doorgegaan ook nadat er met hem een stopgesprek is gevoerd.
Het enkele feit dat het slachtoffer enige keren – naar eigen zeggen voelde zij zich daartoe genoodzaakt - op verdachte heeft gereageerd, maakt niet dat er geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer heeft plaatsgevonden.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 november 2019 tot en met 20 januari 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde partij] , door,
- het telkens sturen van berichten via WhatsApp en/of Instagram en/of snapchat en/of telkens te bellen en/of
- whatsapp-berichten te sturen met onder meer als inhoud: “Wil je wel vrienden blijven " en/of "Gaat het wel toetje" en/of "Kan je nu even praten dan" en/of "Ik ga niet weer dagen praten tegen iemand die niks terugzegt" en/of "Als je een ander leuk vindt kan je me dat gewoon eerlijk zeggen oké?" en/of
- bij de school van die [benadeelde partij] te komen en/of
- die [benadeelde partij] meermalen per dag op te zoeken op haar werk (ook nadat is aangegeven dat hij hier niet meer mag komen) en/of aldoor naar die [benadeelde partij] te kijken als ze aan het werk is en/of
- contact met die [benadeelde partij] te blijven zoeken ondanks dat er een stopgesprek tussen verdachte en de politie had plaatsgevonden, met het oogmerk die [benadeelde partij] , te dwingen iets te doen en te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 18 jaar oud. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Het hof kan echter besluiten het jeugdstrafrecht van toepassing te verklaren, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft – na twijfel - in zijn rapport van 2 april 2020 geadviseerd te kiezen voor volwassenenstrafrecht. Verdachte heeft in een relatief korte periode gerecidiveerd binnen zijn jeugdreclasseringstoezicht, een werkstraf laten mislukken en een officiële waarschuwing gekregen binnen de jeugdreclassering.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 26 januari 2021 gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen zodat het toezicht door de jeugdreclassering niet doorkruist wordt.
De politierechter heeft in zijn vonnis van 26 januari 2021 aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en zijn persoon, waarbij zijn vaardigheidstekorten in het oog springen.
Ter zitting van het hof is als deskundige gehoord de jeugdreclasseerder [naam2] .
Zij geeft aan dat verdachte meerdere gesprekken heeft gehad bij AFPN Lentis.
Verdachte is gediagnosticeerd met emotieregulatieproblematiek en een depersonalisatiestoornis en is in zijn jeugd gediagnosticeerd met ADHD en ODD. Mogelijk is sprake van een beneden gemiddelde intelligentie.
Verdachte zal gebaat zijn bij voortzetting van een behandeling bij Lentis.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij een MBO-opleiding Sport en bewegen volgt, een stageplaats heeft en woont in een eigen ruimte boven de woning van zijn ouders.
In hoger beroep heeft ook de advocaat-generaal aangegeven voor dit feit toepassing van het sanctierecht voor jeugdigen op zijn plaats te vinden.
Het hof ziet gelet op het voorgaande voldoende mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding van de verdachte en zal daarom overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek
van Strafrecht, het jeugdsanctierecht toepassen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde partij] . Door haar telkens te benaderen op de hierboven bewezenverklaarde wijze heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij] .
Uit de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 september 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit hof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd. Bepalend element in deze zaak is daarnaast dat de verdachte zich hardleers heeft getoond, doordat hij - nadat hij op 5 december 2019 een stopgesprek met de wijkagent had gevoerd - doorgegaan is met het lastigvallen van [benadeelde partij] .
De verdachte miskent de strafwaardigheid van zijn gedrag.
Op grond van het vorenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie acht het hof passend de oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de politierechter in haar vonnis heeft opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt deze schade naar billijkheid vast op € 400,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Verdachte is niet tot vergoeding van de overig gevorderde immateriële schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 26 augustus 2019 met parketnummer 05-001789-19 opgelegde deels voorwaardelijke werkstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen. Het betreft andersoortige feiten en de proeftijd is inmiddels verstreken, zodat tenuitvoerlegging thans minder opportuun is.
Het hof wijst de vordering af, nu tenuitvoerlegging niet opportuun wordt geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij
de jeugdreclassering, per adres Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen.
De verdachte blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak
en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt om het jeugdreclasseringstoezicht uit te voeren.
- meewerkt aan (verdere) diagnostiek en, indien geïndiceerd, behandeling bij de ambulante
forensische psychiatrie Noord-Nederland (AFPN), of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
De verdachte houdt zich in voorkomend geval aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de jeugdreclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in 8 (acht) termijn(en) van

1 maand, groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2020.

Vordering Tenuitvoerlegging

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 7 oktober 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 26 augustus 2019, parketnummer 05-001789-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uren te vervangen door 15 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 10 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.