ECLI:NL:GHARL:2021:10754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-003770-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van politie bij aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van het belemmeren van de politie bij de aanhouding van haar schoonzoon op 20 juli 2019. De politie was ter plaatse om de schoonzoon aan te houden voor rijden onder invloed. De verdachte weigerde de toegang tot haar woning en stond met gespreide armen en benen in de deuropening, waardoor de verbalisanten niet naar binnen konden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een handeling heeft verricht die de uitvoering van een wettelijk voorschrift door de politie belemmerde. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzet had en dat zij slechts haar kleinkinderen wilde beschermen tegen politieoptreden. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ambtsbelemmering. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €150,00, met de mogelijkheid van 3 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof zag geen reden om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het letsel dat de verdachte had opgelopen tijdens de aanhouding te wijten was aan haar eigen gedrag.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003770-20
Uitspraak d.d.: 10 november 2021
TEGENSPRAAK
A
rrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2020 met parketnummer 16-174088-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 150,00 te vervangen door 3 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. D. Kisteman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 20 juli 2019 te [plaats1] opzettelijk enige handeling, gedaan door een ambtenaar, [verbalisant1] en/of [verbalisant2] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding van [naam1] terzake artikel 8 WVW94, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld, door in de deuropening met haar armen en benen gespreid te blijven staan en verbalisanten geen toegang te verlenen tot de woning en/of te roepen: "jullie moeten wegwezen, ga van onze oprit af".
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw is aangevoerd dat voor verdachte onduidelijk was waarom de verbalisanten haar woning wilden betreden. Uit het dossier blijkt niet dat verbalisanten ondubbelzinnig aan verdachte hebben kenbaar gemaakt wat nu precies de bedoeling was.
Er kan niet worden gesteld dat in casu sprake is van een begin van uitvoering van een ondernomen ambtshandeling. Zonder een begin van uitvoering is er geen sprake van belemmeren.
Daarom dient verdachte te worden vrijgesproken.
Voor zover er al sprake zou zijn van een ondernomen ambtshandeling, geldt voorts dat het niet aannemelijk is dat verdachte - een frêle vrouw - fysiek in staat is de verbalisanten te belemmeren in hun beoogde aanhouding. Het verbaal uiten van ongenoegen levert in zijn algemeenheid geen fysieke verhindering op.
Voor wat betreft het met armen en benen gespreid in de deuropening blijven staan, zet de verdediging vraagtekens bij deze door de politie omschreven houding. Dit is slechts door een verbalisant waargenomen.
Verder is van belang dat de verbalisanten volgens het proces-verbaal te maken hadden met een stomdronken vrouw die continu bijna omviel en zich aan objecten moest vasthouden om te blijven staan. Het is niet aannemelijk dat verbalisanten door een continu omvallende vrouw daadwerkelijk serieus gehinderd konden worden in hun werkzaamheden.
Ook op grond hiervan dient volgens de raadsvrouw vrijspraak te volgen.
Verdachte stelt dat zij geen enkele opzet had op het belemmeren van de verbalisanten nu zij met haar handelswijze slechts beoogde te voorkomen dat haar in de woning slapende kleinkinderen door hevig politieoptreden wakker zou worden.
Ook op deze grond is vrijspraak bepleit.
Het hof is van oordeel dat de door verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit het dossier blijkt genoegzaam dat verbalisanten voor alle aanwezigen herkenbaar waren als politieagenten. Uit het politiedossier is verder gebleken dat verbalisanten de reden van hun komst, namelijk het aanhouden van [naam1] , de schoonzoon van verdachte, voldoende bekend hebben gemaakt aan onder meer verdachte.
Dat verdachte wist wat de verbalisanten kwamen doen, blijkt uit haar reactie naar de agenten. Zij zei: ‘Ga van onze oprit af. Ik heb gereden’ en ‘Ga anderen aanhouden’, hetgeen niet anders kan worden begrepen dan als een reactie op het feit dat verdachte ervan op de hoogte was geraakt dat de verbalisanten haar schoonzoon kwamen aanhouden in verband met de verdenking ter zake rijden onder invloed.
Verder leidt het hof uit de omstandigheid dat verbalisanten ongeveer 35 minuten op het terrein rond de woning zijn geweest, het feit dat iemand naar binnen ging en de deur op de knip deed terwijl verdachte buiten bij de deur bleef staan, het aan verdachte en anderen tonen van de machtiging tot binnentreden, het door verbalisant [verbalisant2] met luide stem roepen dat de voordeur geopend moest worden of anders geweld zou worden gebruikt om de deur te openen, af dat daarmee sprake was van een begin van uitvoering van een ambtshandeling.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er bij verdachte sprake is geweest van fysiek hinderen en / of het aannemen van een dreigende houding op het moment dat verbalisanten de woning wilden betreden ter aanhouding van genoemde verdachte.
Verdachte is, na herhaaldelijk vragen door verbalisanten, niet aan de kant gegaan. Ook niet nadat door verbalisanten werd geroepen dat ze zich schuldig maakte aan belemmering. Verdachte heeft geroepen dat de verbalisanten niet naar binnen mochten en is met gespreide armen en benen voor de deur gaan staan. Dat zij wellicht door haar postuur geen partij is voor de verbalisanten doet daar niet aan af. Aldus is er sprake van belemmering van een ondernomen ambtshandeling.
Het verweer van verdachte dat zij de verbalisanten niet in de woning wilde toelaten om haar kleinkinderen te beschermen tegen hevig politieoptreden mist feitelijke grondslag.
De verbalisanten hebben aangegeven dat zij kenbaar hebben gemaakt escalatie te willen voorkomen omdat er kinderen in de woning waren. Desondanks heeft verdachte geen medewerking verleend om verbalisanten naar binnen te laten gaan voor de aanhouding van [naam1] .

Bewijsmiddelen

1. Een in de wettelijke vorm, door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen nummer PL0900-2019216502-4 d.d. 20 juli 2019, pagina 4 e.v. en – net zoals de hiernavolgende bewijsmiddelen – deel uitmakend van het in de wettelijke vorm eindproces-verbaal nummer PL0900- 2019216891 Z, inhoudende zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisant [verbalisant1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland:
Op zaterdag 20 juli 2019, omstreeks 00.30 uur, was ik, [verbalisant1] , in uniform gekleed en reed
éénmanssurveillance in een herkenbaar politievoertuig.
Op zaterdag 20 juli 2019, omstreeks 00.50 uur, hoorde ik de collega’s [verbalisant3] en
[verbalisant2] van de 12.01, welke bij een melding op het [adres] te [plaats1] waren, om een
auto erbij vragen.
Ik hoorde collega [verbalisant4] zeggen dat ze graag
een eenheid achter de woning wilde hebben om te voorkomen dat iemand uit de woning
via de achterzijde zou ontkomen. Terwijl ik dit over de porto hoorde kwam ik ook ter
plaatse op het [adres] te [plaats1] .
Ik, [verbalisant1] , liep de oprit op en zag collega [verbalisant2] samen met collega [verbalisant3] op de oprit staan. Ik zag dat er 2 vrouwen gekleed in een jurk en 1 man, gekleed in een pak, om mijn collega's heen liepen. Ik hoorde dat zij met dubbele tong spraken en onvast ter been stonden.
- Vrouw 1: bleek later te zijn genoemd [verdachte] geboren [geboortedatum] 1960 te
[geboorteplaats] , verder te noemen verdachte [verdachte]
- Vrouw 2: bleek later te zijn genoemd [naam2] geboren op [geboortedatum] 1986 te
[geboorteplaats] , verder te noemen betrokkene [naam2]
Man 1: bleek later te zijn genoemd, [naam3] geboren [geboortedatum] 1987 te [plaats2] ,
verder te noemen verdachte [naam3] .
Ik hoorde verdachte [verdachte] , het volgende zeggen:
- Jullie moeten wegwezen.
- Er is drie keer ingebroken maar heb jullie niet gezien.
- Wegwezen.
- Ga van ons oprit af. Ik heb gereden.
Ik, [verbalisant1] , zag dat verdachte [verdachte] met dubbele tong sprak, rood doorbloede ogen had en onvast ter been stond.
De persoon in de woning bleek later te zijn genoemd, [naam1] geboren [geboortedatum] 1973
[plaats3] , verder te noemen verdachte [naam1]
Ik verbalisant [verbalisant1] vroeg aan mijn collega [verbalisant2] wat er gaande was. Ik hoorde mijn
collega [verbalisant2] zeggen:
- De verdachte die we moeten hebben is de woning ingevlucht. [naam1] was door [verbalisant2] aangehouden voor het rijden onder invloed, artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
- Verdachte [verdachte] , betrokkene [naam2] en verdachte [naam3] , hebben ons
belemmerd in ons werk toen wij de verdachte [naam1] wilden aanhouden.
- Door de chaos die werd gecreëerd en het getrek aan mijn lichaam, heeft verdachte [naam1] zich weten te onttrekken aan zijn aanhouding en is de woning ingevlucht.
- De vrouwen zeggen niet te weten wie verdachte [naam1] is en zeggen dat hij niet
de woning is ingevlucht.
Ik, verbalisant [verbalisant1] , heb toen een machtiging gevraagd voor het binnentreden van de woning ter aanhouding van verdachte [naam1] . Ondertussen zag ik dat verdachte [verdachte] , betrokkene, en verdachte [naam3] in en uit de woning liepen.
Wij deelden alle personen buiten mee dat de machtiging binnentreden ter aanhouding
onderweg was en dat het voor eenieder beter zou zijn als verdachte [naam1] uit de
woning zou komen en zich bij ons kwam melden. Dat wij niet eerder weggingen zonder de
verdachte. Ik verbalisant [verbalisant1] hoorde ze allemaal afzonderlijk tegen mij zeggen dat
er niemand in de woning was en wij gek waren.
Nadat de machtiging ontvangen was, gaven wij eenieder de laatste kans om de persoon in de woning aan ons over te dragen gezien er kinderen in de woning waren wilden wij voorkomen dat het zou gaan escaleren. Ik zag dat verdachte [naam3] en verdachte [verdachte] en betrokkene [naam2] naar de voordeur liepen. Ik zag dat verdachte [naam3] de woning inliep, de voordeur achter zich dicht deed. Ik zag middels de schaduw van het raam in de voordeur dat verdachte [naam3] de knippen op de voordeur deed. Ik zag dat betrokkene [naam2]
en verdachte [verdachte] voor de voordeur bleven staan. Ik hoorde dat collega
[verbalisant2] met luide stem riep dat de voordeur geopend moest worden of anders geweld
zou worden gebruikt om de deur te openen en hoorde mijn collega aftellen vanaf 3.
Ik zag dat de voordeur bij 1 van de knip werd gehaald. Ik zag dat verdachte [naam3]
de voordeur opende. Ik zag dat er 2 collega's waren aangesloten bij de voordeur. Ik
zag dat verdachte [verdachte] ons belemmerde om de woning in te lopen door voor de
voordeur te gaan staan. Ik zag dat ze haar benen spreidde en haar armen. Ze vormde
met haar armen en benen een X. Op basis van het recalcitrante gedrag dat
verdachte [verdachte] en verdachte [naam3] aan ons had vertoond was het voor mij
duidelijk dat ze niet zouden meewerken aan mijn bevelen. Ik riep naar verdachte [verdachte]
dat ze ons belemmerde in onze rechtmatige uitoefening van onze taak en als ze
niet aan de kant zou gaan zou worden aangehouden. Ik zag dat ze bleef staan en geen
gehoor gaf aan mijn waarschuwing. Hierop heb ik verdachte [verdachte] aangeroepen dat ze was aangehouden en heb haar aan haar arm gepakt en met kracht bij de voordeur
vandaan getrokken en overgegeven aan mijn collega’s [verbalisant5] en [verbalisant6] . Ik zag dat zij de
verdachte van mij overnamen en boeiden.
2. Een in de wettelijke vorm, door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgemaakt
proces-verbaal van aangifte nummer PL0900-2019216502-4 d.d. 21 juli 2019, pagina 8 e.v. van het proces-verbaal onder 1 voornoemd, inhoudende zakelijk weergegeven:

als verklaring van [verbalisant7] :

Ik, verbalisant [verbalisant7] , was op zaterdag 20 juli 2019 omstreeks 01.00 uur belast met
het houden van toezicht. Ik reed in een opvallend dienstvoertuig en was in uniform
gekleed.
Ik hoorde via de portofoon dat de eenheid 12.01 meerdere collega's nodig had, omdat de
situatie waar zij waren uit de hand zou lopen.
Ter plaatse werd er tegen mij gezegd dat ik aan de achterzijde van de woning van het [adres] te [plaats1] moest gaan staan. Een verdachte zou namelijk de woning zijn ingevlucht die aangehouden was. De verdachte had het volgende
signalement:
- Man
- Zwart krullend haar
- Beige pak aan. Lichte broek en blouse.
Hij bleek later genaamd te zijn [naam1] .
Ik was aan de achterzijde van de woning op de schuur van de buren gaan staan om goed
zicht te pakken op de tuin en de achterzijde van de woning. Ik zag vervolgens in de
woonkamer de man die aan het signalement voldeed. Ik zag dat er naast [naam1] een
vrouw liep in een paarse jurk. Zij bleek later genaamd te zijn [verdachte] . Ik zag dat
[verdachte] en [naam1] de woonkamer in liepen en voor de achterdeuren gingen staan. Ik zag dat zij allebei naar mij zwaaiden. Ik zag dat [verdachte] en [naam1] vervolgens de aanbouw van het huis in liepen.
Ik ben naar de voorzijde van de woning gelopen. Toen ik bij
de voorzijde aan kwam zag ik dat de collega's al bij de voordeur stonden. Ik zag dat
er meerdere personen tussen de deur en de collega's in stonden. Ik hoorde collega
[verbalisant1] zeggen tegen [verdachte] dat zij was aangehouden voor ambtsbelemmering.
3. Een in de wettelijke vorm, door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgemaakt
proces-verbaal van verhoor verdachte nummer PL0900-2019216502-7 d.d. 20 juli 2019, pagina 16 e.v. van het proces-verbaal onder 1 voornoemd, inhoudende zakelijk weergegeven:

als verklaring van verdachte [verdachte] :

V: vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Waarom wilde de politie naar binnen?
A: Ze zaten achter mijn schoonzoon (het hof begrijpt: [naam1] ) aan.
V: Je zegt, ik werd beetgepakt, waarom was dat?
A: Voor die obstructie denk ik.
V: De politieagent verklaart dat jij voor hem ging staan en weigerde op zij te gaan.
A: Ja, omdat ik niet wilde dat ze naar binnen gingen.
V: De politieagenten verklaren dat je het volgende naar ze riep:
- Jullie moeten wegwezen.
- Er is drie keer ingebroken maar heb jullie niet gezien.
- Wegwezen.
Ga van ons oprit af. Ik heb gereden.
A: Ja, dat heb ik gezegd. Ze hebben vaker bij mijn dochter geprobeerd in te breken en
dan zijn ze natuurlijk niet zo snel.
V: Je hebt ook gezegd "Ik heb gereden"
A: Ja, ik liep met mijn sleutel in mijn hand het is mijn auto.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 juli 2019 te [plaats1] opzettelijk enige handeling, gedaan door een ambtenaar,
[verbalisant1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, te weten de aanhouding van [naam1] terzake artikel 8 WVW94, heeft belemmerd door in de deuropening met haar armen en benen gespreid te blijven staan en verbalisanten geen toegang te verlenen tot de woning.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van een aanhouding van een verdachte door de politie.
De verdachte heeft door haar handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens de politiefunctionarissen en heeft het gezag van de politie ondermijnd door de politie in haar taakuitoefening te belemmeren.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 september 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de door de politierechter opgelegde en thans door de advocaat-generaal gevorderde geldboete een passende bestraffing is.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte bij haar aanhouding lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen en dat er door verbalisanten geen rekening werd gehouden met het feit dat zij een nekhernia heeft gehad, terwijl dit meermaals door de dochter naar de verbalisant werd geroepen.
De raadsvrouw verzoekt, gelet op deze omstandigheden en mede gelet op de geringe ernst van het feit, om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft tot het laatste moment proberen te voorkomen dat de verdachte [naam1] zou worden aangehouden ter zake verdenking van een misdrijf en heeft zich, na haar aanhouding, langdurig intensief verzet. Het lichamelijk en psychisch letsel dat zij ten gevolge van de aanhouding heeft ondervonden, is daarom te wijten aan haar eigen gedrag en komt voor haar eigen verantwoordelijkheid. Daarmee is er naar het oordeel van het hof, mede gelet op de gehele context, geen sprake van een feit van geringe ernst.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 10 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.