ECLI:NL:GHARL:2021:10753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-000321-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voor het telen van hennep. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk verklaard, ondanks de vordering van de advocaat-generaal tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012, samen met een ander, opzettelijk 50 hennepplanten heeft geteeld in een pand. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken heeft opgelegd, met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij Reclassering Nederland. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een lagere straf. De verdachte heeft eerder onherroepelijk voor Opiumwetdelicten gestraft.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000321-21
Uitspraak d.d.: 8 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2014 met parketnummer 18-720133-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het door de verdachte ingestelde hoger beroep, nu de verdachte geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Gart, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid in hoger beroep

Nu de raadsman primair heeft bepleit dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd, dan wel subsidiair dat – anders dan de eerste rechter – uitsluitend een voorwaardelijke straf aan verdachte moet worden opgelegd, kan niet gesteld worden dat tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven zijn opgegeven. Verdachte kan daarom in zijn hoger beroep worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 9 mei 2014 de verdachte ter zake hetgeen hem primair is tenlastegelegd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) ongeveer 50, althans een (groot aantal) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres] ongeveer 50, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] 50 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De verdediging heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toe te passen, gelet op het tijdsverloop van de zaak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met een onbekend gebleven ander in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012, schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennep in zijn toenmalige woning aan de [adres] in [plaats] . Het bewezenverklaarde handelen is nauw verbonden met de handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten tot gevolg heeft, terwijl het frequent gebruik van softdrugs de gezondheid van de gebruiker kan schaden. Verdachte heeft enkel gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Het hof overweegt ambtshalve dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgehad, hetgeen naar het oordeel van het hof niet tot matiging van de op te leggen straf moet leiden. Het hof gaat er (gelet op de verklaring van verdachte op de terechtzitting van het hof) vanuit dat verdachte vanaf 1 november 2013 tot en met 16 november 2020 gedetineerd heeft gezeten in Turkije. De behandeling van de strafzaak in hoger beroep heeft weliswaar lang na de afdoening ervan in eerste aanleg plaatsgevonden, maar dit tijdsverloop komt voor het grootste deel voor rekening van verdachte zelf, zodat naar het oordeel van het hof geen sprake van een “undue delay” in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het hof acht toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de raadsman verzocht, onvoldoende rechtdoen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
Gelet op de ouderdom van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht het hof echter een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering en reclasseringstoezicht, een passende afdoening die recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet verdachte zich melden bij Reclassering Nederland op de locatie waar verdachte op dat moment woonachtig is. Hierna moet verdachte zich gedurende de door Reclassering Nederland te bepalen periode blijven melden, zo frequent als Reclassering Nederland deze periode nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 8 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.