ECLI:NL:GHARL:2021:10752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
21-004433-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die in 2014 door de politierechter was veroordeeld voor het telen van hennep. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.605,80 wordt geschat. De betrokkene is verplicht gesteld om € 1.802,90 aan de Staat te betalen ter ontneming van dit voordeel. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 36 dagen.

De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beslissing van de politierechter, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.700,- had geschat. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal een lagere schatting van € 3.352,03 gepresenteerd, gebaseerd op de veronderstelling dat er één geslaagde oogst van 52 hennepplanten had plaatsgevonden. De verdediging betwistte het bestaan van een oogst en stelde dat de betrokkene geen voordeel had genoten.

Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene, die wisselend waren over de omstandigheden van de vermeende oogst, niet aannemelijk geacht. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het aannemen van wederrechtelijk voordeel en baseerde de schatting op een rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op een bedrag dat de helft van het geschatte voordeel bedraagt, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004433-20
Uitspraak d.d.: 8 november 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2014 met parketnummer 18-720133-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. F.H. Gart, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij de beslissing waarvan beroep van 9 mei 2014 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat vastgesteld op een bedrag van € 3.700,-. Aan betrokkene is de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een bedrag van € 3.700,-.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.700,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 3.352,03 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat, een bedrag van € 3.352,03. De advocaat-generaal gaat uit van één geslaagde oogst van 52 hennepplanten.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien er geen oogst heeft plaatsgevonden en de betrokkene dus geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag zoals de advocaat-generaal dat voorstelt.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 8 november 2021 (parketnummer 21-000321-21) ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het telen van hennep veroordeeld tot straf.
Met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
Betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er niet geoogst is, nu betrokkene geript zou zijn van de hennep, dan wel dat hij ná zes weken de kwekerij zelf heeft ontmanteld, omdat de oogst mislukt was. Het hof acht deze verklaringen niet aannemelijk en overweegt als volgt.
Door betrokkene is wisselend verklaard over de reden waarom hij geen voordeel zou hebben genoten. In eerste instantie heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij vlak voor de oogst was beroofd van de hennep. Op de terechtzitting van het hof heeft hij eerst verklaard dat hij ná zes weken de kwekerij zelf heeft ontmanteld, omdat de oogst mislukt zou zijn. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij van zijn hennep was beroofd door gemaskerde mannen die hem midden in de nacht een pistool op het hoofd hebben gezet.
Tijdens het onderzoek van de politie in de woning van betrokkene zijn resten van de hennepkwekerij aangetroffen in vuilniszakken en er lag hennepafval op een losse stapel in de woning. Voorts werd een schaar met daarop hennepresten in de woning van betrokkene aangetroffen. Ten slotte spreekt betrokkene in zijn verklaring over de kwekerij tegenover de politie verschillende malen in de ‘ik-vorm’ (“
Ik heb gebruik gemaakt van plastic potten”, “
Ik had er een tijdschakelaar tussen zitten die op 12 uren was ingesteld” en “
Ik had een kweektentje van 2.10 bij 1.25 meter in mijn huis”).
Het hof acht, mede gelet op de aangetroffen situatie in de woning van betrokkene en de wijze waarop hij tegenover de politie over de kwekerij heeft verklaard, de wisselende verklaringen van betrokkene ertoe strekkende dat hij geen voordeel heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij niet aannemelijk geworden. Het hof gaat daarom, met de advocaat-generaal, uit van een (1) geslaagde oogst.
Het hof grondt dit oordeel voorts op de feiten en omstandigheden die in het rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 8 juli 2013 zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel. [1]
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 3.605,80. Het hof komt als volgt tot deze schatting:

Bruto opbrengst per oogst

Uit het rapport komt naar voren dat in de woning van betrokkene in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 5 december 2012 in een kweektent hennep is geteeld.
In de woning werden elf vuilniszakken aangetroffen, welke waren gevuld met materialen zoals die voorkomen bij de teelt van hennep. Verbalisanten troffen onder meer resten van hennepplanten aan en diverse flessen groeimiddel (zo goed als leeg). Het aantreffen van hennepresten geeft aan dat er sprake is geweest van één eerdere teelt van hennep.
Het hof gaat daarbij uit van één gerealiseerde oogst van 50 hennepplanten, hetgeen in lijn is met de verklaring van verdachte dat er in de kweektent 50 hennepplanten stonden.
Het rapport neemt de berekening van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) van 1 november 2010 tot uitgangspunt bij de berekening van de bruto opbrengst van de hennepkwekerij per oogst. Met een betrouwbaarheid van 95% kan daarbij worden uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van 28,2 gram hennep per plant.
De verkoopprijs van hennep bedraagt volgens het rapport van het BOOM € 3.280,- per kilogram.
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:
50 hennepplanten x 28,2 gram = 1.410 gram hennep.
1,41 kilogram hennep (1.410 gram / 1000) x € 3.280,- = € 4.624,80 bruto opbrengst per oogst.

Kosten per oogst

De in mindering te brengen kosten per oogst van 50 hennepplanten voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van het BOOM als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,- (bedrag volgens tabel bij 0 tot 199 planten)
Hennepstekken: € 142,50 (hoeveelheid planten per oogst x € 2,85)
Variabele kosten: € 166,50 (hoeveelheid planten per oogst x € 3,33)
Elektriciteitskosten:
€ 560,-+ (wel betaalde kosten per geslaagde oogst)
Totaal aan kosten: € 1.019,-

Recapitulatie wederrechtelijk verkregen voordeel

Berekende bruto opbrengst per oogst: € 4.624,80
Berekende kosten per oogst:
€ 1.019,--/-

Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel:€ 3.605,80

De verplichting tot betaling aan de Staat

In de omstandigheden dat betrokkene in de strafzaak is veroordeeld wegens het medeplegen van het kweken van hennep en dat betrokkene van meet af aan heeft aangegeven dat hij dit feit met een ander heeft gepleegd en dat hij zou delen in de opbrengst, ziet het hof aanleiding om wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen en te schatten op € 1.802,90, zijnde het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, gedeeld door twee.
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 1.802,90.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
3.605,80 (drieduizend zeshonderdvijf euro en tachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.802,90 (duizend achthonderdtwee euro en negentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 36 dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 8 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, d.d. 8 juli 2013, opgenomen op pagina 52 en verder, voor zover inhoudende als relatering van [verbalisant] , opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met OPS-dossiernummer 2012130761, gesloten op 21 augustus 2013.