In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.129.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 969,81 voor het jaar 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde in hoger beroep een waarde voor van € 995.000.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 is belanghebbende vertegenwoordigd door mr. [naam1], terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [naam2] en taxateur [naam3]. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder het achterstallig onderhoud van de woning en de verkeers- en geluidsoverlast, in overweging genomen. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix van vergelijkbare woningen in de omgeving.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. De vergelijkingsobjecten waren voldoende vergelijkbaar en de heffingsambtenaar had rekening gehouden met de ligging en de staat van de onroerende zaak. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.