ECLI:NL:GHARL:2021:10716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/00739
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen betalingsherinnering lokale belastingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een betalingsherinnering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat tegen een betalingsherinnering geen bezwaar kan worden ingediend, omdat dit geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking betreft. De belanghebbende had in 2019 een belastingaanslag lokale belastingen ontvangen, waarna een betalingsherinnering volgde. De invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen deze herinnering gegrond, maar de rechtbank vernietigde deze uitspraak en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het bezwaar tegen de betalingsherinnering niet ontvankelijk was, en dat er geen recht op schadevergoeding was, omdat er geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld tegen de betalingsherinnering. De uitspraak van het Hof werd gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier, en werd op 16 november 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00739
uitspraakdatum: 16 november 2021
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juni 2020, nummer AWB 19/6942, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan
Belastingsamenwerking Rivierenland(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een belastingaanslag lokale belastingen opgelegd. Op 15 mei 2019 is een betalingsherinnering verstuurd aan belanghebbende.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de betalingsherinnering heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd omdat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021. Daarbij is verschenen en gehoord [belanghebbende] (belanghebbende).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Met dagtekening 31 januari 2019 is een belastingaanslag lokale belastingen 2019 aan belanghebbende opgelegd.
2.2.
Met dagtekening 15 mei 2019 is door de invorderingsambtenaar naar belanghebbende een betalingsherinnering aanslagbiljet lokale belastingen 2019 gestuurd met als aanhef:
‘Beste heer [belanghebbende] ’.
2.3.
Met dagtekening 20 mei 2019 maakt belanghebbende bezwaar tegen de betalingsherinnering omdat daarin een verkeerde aanhef is opgenomen. Tevens eist belanghebbende een juiste brief qua tenaamstelling.
2.4.
Bij brief van 1 juni 2019 stuurt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende een aanmaning en brengt € 7 aan aanmaningskosten in rekening.
2.5.
Bij brief van 26 juni 2019 stuurt de invorderingsambtenaar aan belanghebbende een dwangbevel en brengt naast de aanmaningskosten € 46 aan dwangbevelkosten in rekening.
2.6.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende van 20 mei 2019 eerst als klacht aangemerkt en later mede als bezwaar tegen de op 1 juni 2019, respectievelijk 26 juni 2019 in rekening gebrachte aanmanings- en dwangbevelkosten. Met dagtekening 24 oktober 2019 heeft de invorderingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanmaningskosten en dwangbevelkosten verminderd tot nihil.

3.Geschil

In geschil is of het bezwaar van belanghebbende tegen de betalingsherinnering van 15 mei 2019 ontvankelijk is. Daarnaast is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met ‘derving kwaliteit van leven en de vele uren werk’.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 26, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen een besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld indien het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Daarnaast volgt uit artikel 7:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat geen bezwaar kan worden ingediend tegen beschikkingen waartegen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
4.2.
Het bezwaar van belanghebbende is gericht tegen een betalingsherinnering. Tegen een betalingsherinnering staat geen beroep open, omdat het geen belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Het is dan ook niet mogelijk om tegen een betalingsherinnering bezwaar te maken. Hieruit volgt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de invorderingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de betalingsherinnering niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
4.3.
Het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet eveneens worden afgewezen. Uit artikel 8:88, lid 2, van de Awb volgt namelijk dat geen veroordeling tot vergoeding van schade plaats kan vinden door de bestuursrechter, als tegen het aangevallen besluit geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 16 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(P.W.L. van den Bersselaar) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 november 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.