ECLI:NL:GHARL:2021:10707

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
21-004774-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake schadevergoeding na detentie in strafzaak met TBS-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een verzoek om schadevergoeding van de verzoeker, die in een strafzaak was veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging. De verzoeker had schadevergoeding gevraagd voor de schade die hij had geleden door zijn detentie, die hij op € 63.945,- had begroot. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering, gezien het uitzonderlijke procedureverloop in de zaak. Het hof heeft een schadevergoeding van € 15.000,- toegekend aan de verzoeker.

De verzoeker was eerder veroordeeld door de rechtbank Gelderland voor verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging. De rechtbank had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met de maatregel van TBS. De verzoeker had psychische problemen en verslavingsproblemen, wat zijn gedrag en de gepleegde feiten beïnvloedde. De rechtbank had vastgesteld dat de verzoeker in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, wat leidde tot de oplegging van TBS.

In het hoger beroep heeft het hof de zaak inhoudelijk behandeld en de voorlopige hechtenis van de verzoeker verlengd. Het hof heeft nieuwe gedragskundige rapporten laten opstellen, waaruit bleek dat de verzoeker een complexe psychopathologie had. De rapporteurs adviseerden een TBS met voorwaarden, maar het hof oordeelde uiteindelijk dat de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven niet van voldoende gewicht was om een TBS op te leggen. Het hof heeft de verzoeker vrijgesproken van enkele beschuldigingen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak het onderzoek geschorst om te onderzoeken of de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de ondergane voorlopige hechtenis. Het hof heeft de advocaat-generaal opgedragen om de mogelijkheden voor schadevergoeding te onderzoeken en het onderzoek zal worden hervat op een later tijdstip.

Uitspraak

beschikking

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
Afdeling strafrecht
parketnummer: 21-004774-18
AV-nummer: 1038-20
datum uitspraak: 8 februari 2021
Tussenbeslissing van de meervoudige raadkamer op het verzoek van 16 september 2020 ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1982,
te dezer zake [woonplaats] , ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen: verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt om een vergoeding ten laste van de Staat van€ 63.945,- voor schade die hij door in zijn strafzaak ondergane detentie heeft geleden, zoals nader in het verzoekschrift is omschreven.
Het hof heeft het verzoek behandeld in raadkamer op 11 januari 2021, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder een advies van de advocaat-generaal.
Beoordeling van het verzoek
Procesverloop van de strafzaak in eerste aanleg en hoger beroep
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 24 augustus 2018 is verzoeker veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd en met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege, voor diefstal (van een autosleutel), diefstal (van een auto), waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, een besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, aldaar vertoeven en zich niet vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, poging tot diefstal (van een dienstwapen) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de gevangenneming van verzoeker gelast.
De officier van justitie had gevorderd drie maanden gevangenisstraf op te leggen en daarbij aangevoerd dat bij verzoeker psychische stoornissen zijn geconstateerd en dat een klinische behandeling is geadviseerd. De deskundigen hebben aangegeven dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel niet succesvol zal zijn, omdat verzoeker naar verwachting zich niet aan de voorwaarden zal houden. Het opleggen van een ISO-maatregel is niet mogelijk omdat verzoeker niet aan de wettelijke vereisten voldoet. De officier van justitie achtte de feiten niet TBS-waardig. Aan de officier van justitie met de Wet Bopz in zijn takenpakket is gevraagd de mogelijkheden van een rechterlijke machtiging te onderzoeken.
De raadsman had zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk is en bij de persoon van verzoeker past. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat ook het ernstigste feit op de tenlastelegging, de poging diefstal van een dienstwapen, het gevolg is van drank- en drugsmisbruik, de zwakbegaafdheid en de ernstige psychiatrische problematiek van verzoeker. Verzoeker heeft in het verleden diverse klinische behandelingen ondergaan maar zonder blijvend resultaat. De enige optie die dan overblijft is een nieuwe klinische behandeling door middel van een rechterlijke machtiging. De raadsman is het ermee eens dat voor de feiten alleen plaats is voor een kale afstraffing. De raadsman heeft opgemerkt dat verzoeker van plan is zich vrijwillig te melden bij een instelling voor begeleid wonen in Tilburg.
Verzoeker kampt met psychische en verslavingsproblemen en dit was ook het geval ten tijde van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten en het vonnis van 24 augustus 2018. Op basis van rapporten van een psychiater en een psycholoog heeft de rechtbank aangenomen dat de feiten verzoeker in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Mede daarom en gelet op de op te leggen maatregel van TBS met verpleging heeft de rechtbank een gevangenisstraf met de hiervoor vermelde duur aan verzoeker opgelegd.
De rechtbank heeft overwogen dat een psychiater en een psycholoog in het kader van een andere strafzaak over verzoeker hebben gerapporteerd en dat omdat de feiten uit die strafzaak in dezelfde periode zijn begaan deze rapporten door de rechtbank kunnen worden gebruikt. Uit die rapporten komt naar voren dat bij verzoeker sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verzoeker sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en paranoïde kenmerken, een verstandelijke beperking, een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen (cocaïne, stimulantia (Ritalin) en alcohol). Volgens de psychiater is er bij verzoeker sprake van uiterst complexe en met elkaar verweven psychopathologie. De stoornissen versterken elkaar in negatieve zin.
De psycholoog is tot een vergelijkbare diagnostiek gekomen en heeft geconcludeerd dat verzoeker een ontwortelde man is die op nagenoeg alle levensgebieden niet heeft gefunctioneerd en die gekenmerkt wordt door een breed arsenaal van elkaar over en weer beïnvloedende psychiatrische stoornissen.
De rechtbank is ervan uitgegaan dat deze problematiek ook actueel was ten tijde van de door haar bewezen verklaarde feiten. De psychiater en de psycholoog hebben het recidiverisico ingeschat als uiterst of zeer hoog. Er zijn chronische problemen rondom agressieregulatie en impulscontrole. De gewetensfunctie is lacunair en verzoeker beschikt over een zeer beperkte draagdracht. Verzoeker heeft weinig probleembesef en nauwelijks probleeminzicht. Er is weinig motivatie tot verandering. Zelfs als de voor verzoeker benodigde zorg beschikbaar zal zijn, zal gezien de ernst van de psychopathologie in eerste instantie het risico op recidive hoog blijven. Volgens de psycholoog is het risico op toekomstig geweld, zeker zo lang klinische hulpverlening niet is gestart, hoog, is het risico op toekomstig ernstig lichamelijk geweld vermoedelijk ook hoog en is het risico op acuut dreigend geweld eveneens hoog.
De psycholoog acht een hernieuwde klinische behandeling in een klinische omgeving met een hoog beveiligings- en zorggehalte in bij voorkeur een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) noodzakelijk. Volgens de psychiater is verzoeker gebaat bij een intensieve en het liefst langdurige behandeling in een kliniek met het zorg- en beveiligingsniveau van een FPK. Verzoeker kan geen sturing geven aan zijn leven en heeft hierin mogelijk levenslang behandeling, structuur en begeleiding nodig.
De psychiater heeft als mogelijke gedragsbeïnvloedende interventie gewezen op de mogelijkheid van een voorwaardelijke veroordeling. Indien noodzakelijk kan de kliniek een rechterlijke machtiging aanvragen. Een ISO-maatregel is ook mogelijk. Als alternatief kan gedacht worden aan de maatregel van TBS (met voorwaarden). Hoewel die maatregel een ultimum remedium is, is het voordeel van die maatregel de langere behandelduur in een strikt en dwingend kader met de mogelijkheden om verzoeker gradueel te laten resocialiseren in een beveiligde omgeving.
De psycholoog heeft overwogen dat gezien de doorwerking van het complex aan stoornissen en de persoonlijkheidspathologie in het tenlastegelegde en de potentiële gevaren die verzoeker al dan niet onder invloed van middelen op basis van zijn volstrekte gedragsmatige structuurloosheid in het verleden veroorzaakte en vandaag de dag nog veroorzaakt, met name in de richting van derden, betekent dat een TBS aan de orde is. Gedurende de afgelopen vijftien tot twintig jaar hebben velerlei behandelings- en begeleidingsvarianten geen effect gesorteerd. Het opleggen van een TBS met voorwaarden zou een verkapte dwangverpleging inhouden, omdat de kans dat verzoeker zich aan de voorwaarden zal
weten te houden heel klein is. Een rechterlijke machtiging is relatief eenvoudig te realiseren, maar verzoeker komt dan in een grijs gebied terecht waarin hij feitelijk onvoldoende zal worden behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat behalve overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en een besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, aldaar vertoeven en zich niet vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, de bewezen verklaarde feiten misdrijven zijn waarvoor TBS mogelijk is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op herhaling van onder andere geweldsdelicten zeer groot is als verzoeker onbehandeld blijft. Het zou wachten zijn op het eerste forse geweldsdelict. Tekenend voor het mogelijke gevaar van verzoeker is de inschatting van de psycholoog dat in een beginperiode zelfs binnen een FPK sprake zal zijn van een hoog recidiverisico. De rechtbank achtte een klinische behandeling noodzakelijk. Eerdere klinische behandelingen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel hebben geen vermindering van het recidiverisico teweeg kunnen brengen. Een dergelijk kader biedt onvoldoende waarborgen. Een ISO-maatregel is niet gevorderd en in de ogen van de rechtbank ook niet passend. Ook plaatsing via een rechterlijke machtiging geeft op de lange termijn onvoldoende garanties voor het terugdringen van het recidiverisico. Begeleid wonen alleen achtte de rechtbank gelet op de psychische problematiek en de hoge kans op recidive volstrekt onvoldoende.
De rechtbank was van oordeel dat de ernst van de feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een TBS eisten. Omdat geen andere mogelijkheid voorhanden was om tot een succesvolle gedragsverandering bij verzoeker te komen en omdat een TBS met voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank niet was aangewezen, omdat de kans groot werd geacht dat verzoeker zich niet aan de voorwaarden zou houden, is een - niet in duur gemaximeerde - TBS met verpleging opgelegd.
Vanwege het gevaar voor (gewelds)misdrijven en omdat aan verzoeker een gevangenisstraf werd opgelegd heeft de rechtbank de gevangenneming van verzoeker gelast.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft op vordering van de advocaat-generaal de voorlopige hechtenis van verzoeker verlengd. Verzoekers zaak is op 25 februari 2019 en 24 juni 2020 door het hof inhoudelijk behandeld. De voorlopige hechtenis van verzoeker is telkens (op pro-formazittingen) verlengd. Verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis zijn steeds afgewezen.
Ter zitting van 25 februari 2019 heeft het hof noodzakelijk geoordeeld, en daartoe besloten, om zoals de verdediging had verzocht nieuwe gedragskundige rapporten over verzoeker te laten uitbrengen. Toen rapporteurs van het NIFP hun onderzoek wilden uitvoeren verbleef verzoeker in de PI Sittard. Omdat de gedragsdeskundigen verzoeker niet in de PI Sittard konden of wilden onderzoeken is verzoeker overgeplaatst naar de PI Zwolle. De psychiatrische en psychologische rapportage zijn uiteindelijk op respectievelijk 25 februari 2020 en 24 februari 2020 uitgebracht.
De rapporteurs Pro Justitia hebben geadviseerd om bij een bewezenverklaring een TBS met voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft vervolgens met het oog daarop een maatregelrapport uitgebracht met een plan van aanpak inhoudende dat verzoeker (om te beginnen) in FPK [behandelplaats] wordt opgenomen.
In het arrest van 8 juli 2020 heeft het hof anders dan de rechtbank verzoeker vrijgesproken van diefstal van autosleutels en diefstal (van een auto), waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, en poging tot diefstal (van een dienstwapen). In plaats van diefstal van een auto heeft het hof verzoeker veroordeeld voor overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 (joyriding).
Ook heeft het hof net zoals de rechtbank verzoeker veroordeeld voor overtreding van artikel 7, eerst lid, van de Wegenverkeerswet 1994, een besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, aldaar vertoeven en zich niet vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof heeft op advies van de nieuw geraadpleegde psychiater en psycholoog het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verzoeker toegerekend.
De psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verzoeker sprake is van een ernstige vorm van verslaving aan alcohol, speed en stimulantia (cocaïne en Ritalin) in langdurige remissie in detentie, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline kenmerken, een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een posttraumatische stressstoornis.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een langdurige en ernstige verslaving aan meerdere middelen, waarbij de laatste tijd vooral speed en alcohol op de voorgrond hebben gestaan. Daarnaast is er sprake van een cognitieve stoornis die zich uit in een beperkt werkgeheugen, waardoor het cognitief functioneren drastisch verslechtert als verzoeker met teveel prikkels tegelijkertijd wordt geconfronteerd. Hierdoor kan verzoeker gemakkelijk overspoeld raken en het overzicht kwijtraken. Verder is er sprake van kwetsbaarheid om psychotische klachten te ontwikkelen onder invloed van stress en drugs. Daarnaast is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Die stoornis gaat gepaard met een beperkte gewetensfunctie, een beperkte emotieregulatie en een neiging tot impulsief reageren.
De psychiater heeft in verband met het recidiverisico aangegeven dat verzoeker zonder externe structuur en toezicht zal recidiveren. In de periode vóór en tijdens de ten laste gelegde delicten was vooral zijn agressiviteit veel ernstiger dan in de vele jaren daarvoor toen hij ook verslaafd en met complexe problematiek door het leven ging. Hij was dakloos, had geen dagbesteding en een criminogeen netwerk. De belangrijkste risicofactor op ernstig gedrag is het alcohol- en harddrugsgebruik. Ook zonder gebruik zal verzoeker een impulsieve, norm-overschrijdende man blijven die zich moeilijk laat sturen. Gezien de veelheid aan risicofactoren en het gebrek aan beschermende factoren heeft de psychiater het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. Het risico op ernstig agressief gedrag neemt af als verzoeker abstinent blijft van alcohol en drugs. Positief is het gedrag van verzoeker in detentie en het feit dat hij zich gemotiveerd toont om abstinent te blijven.
De psycholoog heeft overwogen dat hij gezien de grote hoeveelheid aan risicofactoren en een zeer beperkt aantal beschermende factoren het risico op gewelddadig gedrag als hoog inschat. Met name de combinatie van persoonlijkheidsproblematiek met een neiging tot acting-outgedrag en een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis maken dat het recidiverisico groot is. Dit risico wordt kleiner als verzoeker er in slaagt om geen middelen meer te gebruiken en er gunstigere omstandigheden worden gecreëerd.
Beide rapporteurs adviseren - als die maatregel juridisch haalbaar is - een TBS met voorwaarden op te leggen. Ingezet moet worden op 'care' in plaats van 'cure'. Zij achten het aangewezen dat verzoeker na een korte opname in een forensisch beschermde woonvorm wordt geplaatst met dagbesteding of werk en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De reclassering heeft zich bij dit advies aangesloten en het in een maatregelrapport in de vorm van voorwaarden bij een voorwaardelijke TBS-maatregel uitgewerkt. De reclassering heeft verzoeker aangemeld voor een indicatiestelling, waarop een indicatieadvies is afgegeven en verzoeker is aangemeld bij FPK [behandelplaats] .
Daar zou verzoeker vier weken na de behandeling van de strafzaak ter zitting op 24 juni 2020 geplaatst kunnen worden. Verzoeker heeft verklaard dat hij zich kon vinden in het plan van aanpak en dat hij bereid was zich aan de te stellen voorwaarden te houden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verzoeker wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden. De advocaat-generaal heeft gevorderd de daaraan te verbinden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rapporteurs Pro Justitia en de reclassering geadviseerde TBS met voorwaarden passend en aangewezen is. Het door de reclassering uitgewerkte plan om verzoeker bij FPK [behandelplaats] te plaatsen brengt de behandeling en begeleiding die hij en zijn naasten al jaren voor ogen staan, maar die hij tot nu toe niet heeft gekregen. Verzoeker moet worden geholpen zijn leven op orde te krijgen en op termijn zelf op orde te houden. De mogelijkheden bij FPK [behandelplaats] maken dat verzoeker steeds verder kan worden losgelaten en dat toegewerkt kan worden naar een stevige basis. De raadsman heeft erop gewezen dat de beslissing van de rechtbank om aan verzoeker een TBS met verpleging op te leggen uit de lucht kwam vallen en dat die beslissing gelet op wat was gebleken over het recidiverisico en de delict gevaarlijkheid niet was geïndiceerd. Daarnaast heeft de raadsman uitgesproken het in hoger beroep ontstane tijdsverloop, verband houdende met onder meer het laten opmaken van nieuwe rapportages, zeer onwenselijk te vinden.
Het hof heeft in het kader van de vraag welke straf en/of maatregel passend is, overwogen dat een gedragsbeïnvloedende maatregel of een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden niet meer tot de mogelijkheden behoren. Voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht kan een TBS worden opgelegd en niet staat ter discussie dat bij verzoeker sprake is van zowel een ziekelijke stoornis als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het hof heeft verder overwogen dat wat betreft het recidiverisico de rapporteurs verwijzen naar de justitiële documentatie van verzoeker en dat zij hebben opgemerkt dat abstinentie van middelen het risico op gewelddadig gedrag terugdringt.
Het hof heeft overwogen dat als het de justitiële documentatie goed bekijkt moet worden geconstateerd dat verzoeker met enige regelmaat agressief gedrag heeft laten zien maar dat dit gedrag hoofdzakelijk was gericht tegen goederen of verbaal van aard was. Herhaaldelijk en in ernst toenemend fysiek agressief gedrag tegen personen blijkt niet uit het strafblad en is ook overigens niet gebleken. Verder heeft het hof vastgesteld dat verzoeker tijdens zijn detentie abstinent van middelen is geweest en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verzoeker heeft tegenover zowel de rapporteurs Pro Justitia als de reclassering en ook ter zitting te kennen gegeven het belang van abstinentie in te zien en verplicht of vrijwillig in behandeling te willen gaan om ook in de toekomst van middelen af te kunnen blijven.
Het hof is in het arrest van 8 juli 2020 tot de conclusie gekomen dat het opleggen van een TBS niet is aangewezen. De bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is in aard en ernst niet van voldoende gewicht om mede in het licht van wat is gebleken over het recidiverisico en de justitiële documentatie de oplegging van een TBS te rechtvaardigen. Het hof heeft geconcludeerd dat dan een kale afstraffing resteert: een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van de tijd die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in het arrest van 8 juli 2020 ook nog overwogen:
'Het hof realiseert zich dat de verdachte - kijkend naar de bewezenverklaarde feiten en de op te leggen straf - inmiddels veel te lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het hof heeft daarom bij afzonderlijke beslissing van 26 juni 2020 de voorlopige hechtenis met ingang van 29 juni 2020 om 09.00 uur opgeheven. Het hof trekt zich de ongelukkige gang van zaken ten aanzien van het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in eerste aanleg en daarna het verloop van de procedure in hoger beroep, en met name de duur daarvan, zeer aan. Het hof realiseert zich ook dat deze beslissing partijen zal verrassen en wellicht teleurstellen, gelet op de insteek van partijen ter zitting. Het hof is echter van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte geen andere afdoening kan plaatsvinden dan zoals hiervoor is weergegeven'.
Nader onderzoek
Zoals in het arrest van 8 juli 2020 is overwogen heeft verzoeker gelet op de afdoening van de strafzaak veel te lang in voorlopige hechtenis gezeten. Verzoekers strafzaak is echter niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel (of met zodanige oplegging, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten) zoals artikel 533, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering eist om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding voor door ondergane verzekering en/of voorlopige hechtenis geleden schade.
Het hof zal het onderzoek schorsen zodat kan worden onderzocht of buiten deze procedure om ten laste van de Staat aan verzoeker een vergoeding kan worden toegekend voor een deel van de schade die verzoeker ten gevolge van de door hem ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden.
Denkbaar is dat bij het bepalen van een passende schadevergoeding mede in het licht van het hiervoor beschreven procesverloop als uitgangspunt wordt genomen dat een vergoeding wordt toegekend voor de schade die is ontstaan door het voortduren van de voorlopige hechtenis in afwachting van de rapportages Pro Justitia van 24 februari 2020 en 25 februari 2020, waartoe al op 25 februari 2019 was beslist, en dat daarbij dan een periode van zes maanden in aanmerking wordt genomen tegen een standaardvergoeding van € 80 per dag (wat zou resulteren in een vergoeding van€ 14.400). Een periode van zes maanden komt ook overeen met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, waarvoor verzoeker evenmin is gecompenseerd.
Het hof kan alleen de advocaat-generaal opdracht geven om mede ten behoeve van de rechtspraak en het NIFP en met inachtneming van wat hiervoor is besproken de mogelijkheden te (laten) onderzoeken - bij/door het ressortsparket of de afdeling Bestuurlijke en Juridische zaken van het Parket-Generaal - voor het toekennen buiten deze procedure om van een schadevergoeding ten laste van de Staat. Het hof zal de advocaat-generaal daarom die opdracht geven en het onderzoek daarvoor heropenen en vertrouwt erop dat de advocaat-generaal daarbij zonodig in overleg zal treden met de raadsman van verzoeker.
Het hof zal de zaak in beginsel weer plannen op een zitting over maximaal vier maanden tenzij naar aanleiding van een bericht van de advocaat-generaal of de raadsman moet worden geoordeeld dat meer tijd nodig of wenselijk is. Van de advocaat-generaal wordt verwacht dat hij uiterlijk twee weken vóór aanvang van de nieuwe raadkamerbehandeling verslag uitbrengt aan het hof over de uitkomst van het zo-even omschreven onderzoek.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Draagt de advocaat-generaal op de hiervoor omschreven opdracht uit te (laten) voeren en daarvan uiterlijk twee weken vóór aanvang van een nieuwe behandeling in raadkamer verslag te doen.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen datum en tijdstip.
Beveelt de oproeping van verzoeker tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de advocaat-generaal en de raadsman van verzoeker.
Aldus gegeven door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R. de Groot en mr. D. Stoutjesdijk, raadsheren, in tegenwoordigheid van A. Dinzey, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 8 februari 2021 ter openbare zitting uitgesproken.