ECLI:NL:GHARL:2021:10684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21-003898-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van hennep naar Duitsland en schuldwitwassen van twee geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en schuldwitwassen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de straf verlaagd naar 2 maanden, met aftrek van voorarrest, omdat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De verdachte had op 16 maart 2018 ongeveer 1053 gram hennep naar Duitsland uitgevoerd en twee geldbedragen van respectievelijk € 1.050,- en € 510,- in zijn bezit gehad, waarvan het hof oordeelde dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen bevestigd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003898-18
Uitspraak d.d.: 8 november 2021
TEGENSPRAAK, na aanhouding niet verschenen
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018 met parketnummer 18-053894-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 juli 2019 en 25 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring, vernietiging van het vonnis ten aanzien van de strafoplegging en veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 10 juli 2018 ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1) en schuldwitwassen (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de verbeurdverklaring gelast van twee geldbedragen van respectievelijk € 1.050,- en € 510,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en/of heeft vervoerd en/of, aanwezig heeft gehad, ongeveer 1053 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (1560 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een hoeveel geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging feit 2

Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis of 420quater, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de wijze waarop hij het geld heeft gekregen en van wie het geld afkomstig was. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij het geld in twee enveloppen had gekregen van zijn broer, met de mededeling dat dit geld voor iemand was en dat hij het moest bewaren.
Ter zitting van de politierechter heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij naar zijn broer ging, de geldbedragen van iemand had gekregen met de mededeling het geld af te geven aan ene ‘ [naam] ’.
De geldbedragen zijn bij de insluitingsfouillering aangetroffen in enveloppen in de jaszak en de voering van de mouw van zijn jas. Daarnaast had verdachte een hoeveelheid van ongeveer 1053 gram hennep bij zich. Uit de stukken is voorts gebleken dat verdachte een uitkering ontvangt.
Het hof is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat beide geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit redelijkerwijs moest vermoeden.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, en heeft vervoerd ongeveer 1053 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 16 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (1560 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 16 maart 2018 schuldig gemaakt aan uitvoer van hennep naar Duitsland. Tijdens de achtervolging heeft verdachte een tas uit de auto gegooid. In deze tas bleek ruim een kilo hennep te zitten. Daarnaast zijn in de jaszak en de voering van de jas van verdachte twee enveloppen met geldbedragen van € 510,- en € 1050,- aangetroffen.
Verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het illegale circuit van uitvoer, distributie en verkoop van verboden verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze smokkel grote financiële belangen zijn gemoeid en grote winsten worden behaald.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 september 2021 is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden in beginsel een passende en geboden straf is. Het hof stelt echter vast dat bij de behandeling van de ontnemingsprocedure de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met ongeveer 16 maanden is overschreden. Het hof zal daarom op deze straf 1 maand in mindering brengen. Van andere omstandigheden die een matigende invloed op de straf zouden moeten hebben is niet gebleken. Aldus legt het hof verdachte een gevangenisstraf van 2 maanden op, met aftrek van voorarrest.

Beslag

De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zijn tot het begaan van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde bestemd. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1050 euro
- 510 euro.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 8 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.