In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het niet meewerken aan een bloedonderzoek na verdenking van rijden onder invloed van alcohol. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof de zaak opnieuw heeft beoordeeld. Tijdens de zitting op 25 oktober 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die verzocht om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanleiding was voor een redelijke verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte was aangetroffen in de nabijheid van zijn voertuig, dat betrokken was bij een ongeval, en er waren aanwijzingen dat hij onder invloed van alcohol verkeerde. Ondanks de verdediging van de verdachte dat er geen redelijke verdenking was, oordeelde het hof dat de omstandigheden voldoende waren om het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek te rechtvaardigen. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan.
De uitspraak van het hof leidde tot een veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het feit voor hem. De beslissing van het hof werd op 8 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.