ECLI:NL:GHARL:2021:10678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
21-004543-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in strafzaak met wederrechtelijke aanranding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1955, was eerder vrijgesproken van zware mishandeling, maar veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor mishandeling. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een zitting op 25 oktober 2021. De verdachte had zich verdedigd tegen twee aangevers die hem met gebalde vuisten benaderden. Hij voerde aan dat hij geen andere keuze had dan hen te slaan met een houten paal. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in hun geheel gewogen en vastgesteld dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte door beide aangevers. Het hof oordeelde dat het handelen van de verdachte noodzakelijk en proportioneel was in de gegeven situatie. Het beroep op noodweer werd gehonoreerd, en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004543-19
Uitspraak d.d.: 8 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2019 met parketnummer 18-092912-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 23 augustus 2019 ter zake van zware mishandeling (feit 1 primair) vrijgesproken.
De politierechter heeft verdachte ter zake van mishandeling (feit 1 subsidiair en feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere kwalificatiebeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] aan [naam1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken elleboog, heeft toegebracht door die [naam1] met een (houten richel)paal, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp meermalen, althans éénmaal tegen zijn elleboog/arm te slaan;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] [naam1] heeft mishandeld door die [naam1] , meermalen, althans éénmaal met een (houten richel)paal, althans met een hard en/of langwerpig voorwerp, op de arm/elleboog te slaan;
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] , meermalen, althans éénmaal, met een (houten richel)paal, tegen het lichaam te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde. De politierechter acht niet bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu er te weinig bekend is van het herstel van de fractuur.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof stelt aan de hand van de stukken vast dat verdachte door zijn handelen letsel - een gebroken elleboog - heeft toegebracht aan aangever [naam1] . Dit letsel was van dien aard dat een operatie (osteosynthese, botdelen aan elkaar zetten) noodzakelijk is gebleken en dat de genezingsduur is geschat op 6 tot 12 weken.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Het hof komt daarmee, anders dan de politierechter, tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 1 augustus 2018 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] aan [naam1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken elleboog, heeft toegebracht door die [naam1] met een (houten richel)paal, tegen zijn elleboog te slaan;
2.
hij op 1 augustus 2018 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] , met een (houten richel)paal, tegen het lichaam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aangevoerd dat aangevers met gebalde vuisten achter hem aan kwamen en dat hij geen andere keuze had dan hen te slaan met een houten paal. Weglopen in de richting van zijn woning was volgens verdachte niet mogelijk. Het hof vat zijn verklaring op als een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ‘ogenblikkelijke’ aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
Verdachte en aangevers hebben niet gelijkluidend verklaard over de feiten. Aangevers wijzen verdachte aan als agressor, terwijl verdachte heeft verklaard dat de agressie uitging van aangevers. De politie heeft onder meer getuige [getuige1] gehoord, een ter plaatse aanwezige buurman. Met name gelet op de verklaring van [getuige1] , die de verklaring van verdachte ondersteunt voor zover het gaat om de agressie van aangevers ter hoogte van het bruggetje, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van de feitelijke gang van zaken zoals beschreven door verdachte.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 1 augustus 2018 liepen aangevers met hun honden over de [adres] in [plaats] . Verdachte was in zijn achtertuin, die grenst aan de [adres] . Hij heeft verklaard dat hij voornemens was zijn hond te gaan uitlaten. De hond van verdachte was al vooruit gelopen over het bruggetje dat zijn achtertuin verbindt met de [adres] , en liep in de buurt van aangevers. Verdachte heeft zijn hond bij zich geroepen. Aangevers waren er niet van gediend dat de hond van verdachte losliep en maakten dit scheldend en tierend kenbaar. Aangevers liepen vervolgens over het bruggetje het erf van verdachte op en daar vond een confrontatie plaats. Aangevers zijn daarna weer naar de [adres] teruggelopen, terwijl verdachte op zijn erf bij het bruggetje stond. Getuige [getuige1] heeft hen aangespoord te vertrekken. Een van de aangevers heeft vervolgens een veldkei gepakt en deze naar verdachte gegooid. De veldkei scheerde rakelings langs het hoofd van verdachte, die moest bukken om de kei te ontwijken. Verdachte heeft toen een richelpaal gepakt. Aangevers liepen, direct na het gooien van de kei, nu met gebalde vuisten, opnieuw over het bruggetje naar verdachte die nog op zijn erf stond. Aangeefster liep als eerste over het bruggetje in de richting van verdachte. Vervolgens heeft verdachte aangeefster met de richelpaal geslagen. Daarna liep ook aangever over het bruggetje naar verdachte. Verdachte heeft ook aangever met de richelpaal geslagen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door beide aangevers, waar verdachte zich tegen mocht verdedigen. Het hof heeft hierbij acht geslagen op het gehele complex van feiten en omstandigheden, waarbij verdachte, een man op leeftijd, zich alleen bevindend in zijn achtertuin en zich geconfronteerd wetend met aangevers, twee jonge mensen met grote honden, die zich verbaal fors naar hem uiten en hem uitdagen, die zich niet laten wegsturen door een buurman en vervolgens een steen naar hem werpen waarvoor hij moet bukken, moet reageren in een situatie waarin aangevers zich (vervolgens) met gebalde vuisten over het bruggetje richting hem begeven. Het hof is van oordeel dat het handelen van verdachte, voor zover het gaat om aangeefster [naam2] (feit 2), noodzakelijk en proportioneel was. In de context van het geheel acht het hof het handelen van verdachte, voor zover dat is gericht tegen aangever [naam1] (feit 1) ook noodzakelijk en proportioneel.
Het beroep op noodweer slaagt. Het bewezen verklaarde levert geen strafbare feiten op en verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 8 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.