ECLI:NL:GHARL:2021:10598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
21-005679-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens geslaagd beroep op noodweerexces na mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 1 januari 2018, waarbij de verdachte zijn partner heeft mishandeld, wat resulteerde in een gebroken ellepijp. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de handelingen van de aangeefster, die de binnenspiegel van zijn auto had vernield. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vervolgd, omdat zijn reactie op de aanranding het gevolg was van een hevige gemoedstoestand die door de aanranding was veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat het beroep op noodweerexces slaagde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005679-19
Uitspraak d.d.: 16 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 oktober 2019 met parketnummer 08-052818-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 17 oktober 2019 ten aanzien van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €2.318,26.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing ten aanzien van de strafbaarheid van de dader komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Losser zijn partner [benadeelde] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen de arm(en) van die [benadeelde] te stompen/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken ellepijp, ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde bewezen kan worden door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 januari 2018 te Losser zijn partner [benadeelde] heeft mishandeld door
meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht
)op
/tegenhet arm
(en)van die [benadeelde] te stompen
/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken ellepijp, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, zodat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een goed, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. De reactie van verdachte was, gegeven de omstandigheden, proportioneel en kan ook de eis van subsidiariteit doorstaan.
Het hof is van oordeel dat het beroep op noodweer niet kan slagen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden aannemelijk geworden. Aangeefster en verdachte hebben op de betreffende avond onenigheid gehad. Verdachte wilde zich aan de situatie onttrekken en heeft de woning van de moeder van aangeefster verlaten. Aangeefster heeft getracht verdachte hiervan te weerhouden waardoor het buiten de woning tot een handgemeen is gekomen waarbij aangeefster verdachte in zijn kruis heeft getrapt. Om zich aan de situatie te onttrekken is verdachte is toen naar zijn auto gelopen en is in gestapt. Aangeefster is achter verdachte aangegaan en is vervolgens ook de auto in gestapt. De ruzie heeft zich in de auto voortgezet. Op enig moment heeft aangeefster de binnenspiegel van de auto van verdachte losgerukt. In reactie daarop heeft verdachte aangeefster twee maal met zijn op de arm geslagen, ten gevolge waarvan die arm is gebroken. Verdachte heeft aangeefster naar eigen zeggen geslagen, omdat hij niet wilde dat zij verder zijn auto zou vernielen.
Naar het oordeel van het hof was door de gedraging van de aangeefster sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van een goed waartegen een verdediging noodzakelijk was. Aangeefster had immers reeds de binnenspiegel van de auto van verdachte los gerukt en verdachte was bang dat aangeefster zijn auto verder zou vernielen. Het hof acht het niet aannemelijk geworden dat er voor verdachte een redelijke en reële mogelijkheid bestond om zich aan (de dreiging van de) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (het interieur van) zijn auto te onttrekken. Een verdedigingshandeling door verdachte was dus noodzakelijk.
Het hof is echter van oordeel dat het gekozen verdedigingsmiddel van verdachte, te weten het met kracht stompen van aangeefster, niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, zodat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte ook op andere wijze een einde had kunnen maken aan de (dreiging van de) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van (het interieur van) zijn auto. Zo had verdachte ook de arm van aangeefster vast kunnen pakken en/of kunnen proberen aangeefster de auto uit te bewegen, al dan niet door zelf eerst de auto te verlaten. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl dit ook van verdachte gevergd kon worden.
Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. Verdachte zou mogelijk de grenzen van een noodzakelijke verdediging hebben overschreden, maar deze overschrijding moet in dat geval worden aangemerkt als het onmiddellijke gevolg van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het hof stelt in dit kader voorop dat uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Het hof neemt bij de beoordeling van het beroep op noodweerexces in aanmerking dat verdachte en aangeefster al onenigheid hadden voordat aangeefster de binnenspiegel van de auto had los gerukt. Toen verdachte en aangeefster zich nog in de woning van de moeder van aangeefster bevonden, had verdachte aangeefster al bij haar kraag gepakt en had aangeefster verdachte al in zijn kruis getrapt. Verdachte heeft verklaard dat de trap van aangeefster ongelooflijk veel pijn deed en dat hij daarom naar huis wilde, terwijl het oorspronkelijke plan was dat hij bij de moeder van aangeefster zou blijven slapen.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat hetgeen zich eerder op de avond heeft afgespeeld mede heeft bijgedragen aan de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging. Dit laat echter onverlet dat uiteindelijk de (dreiging van de) vernieling van (het interieur) van zijn auto ervoor heeft gezorgd dat verdachte, zoals hij zelf verklaard, heel erg boos werd, en aangeefster op de arm heeft gestompt. Het hof acht het dan ook aannemelijk geworden dat de overschrijding van de noodzakelijke verdediging, het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedstoestand die door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt, zodat het beroep op noodweerexces slaagt.
De verdachte is ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en wordt derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.118,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.318,26. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. M.S. Groenhuijsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 16 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.S. Groenhuijsen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.