ECLI:NL:GHARL:2021:1057

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
21-001030-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 33.007,42. De betrokkene is verplicht gesteld om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 220 dagen.

De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin een vordering tot ontneming van € 34.443,- was gedaan. Tijdens de zitting op 20 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een lager bedrag van € 25.000,- had gevorderd. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat de betrokkene voordeel had genoten van de hennepkwekerij. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een rapport over de berekening van dit voordeel.

Het hof heeft de kosten die de betrokkene had gemaakt in mindering gebracht op het geschatte voordeel. De betrokkene had ook verklaard dat hij geen voordeel had genoten, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. De beslissing van het hof is gebaseerd op de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001030-19
Uitspraak d.d.: 3 februari 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2019 met parketnummer 18-198961-18 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens betrokkene door zijn raadsvrouw, mr. W. Koopmans, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 34.443,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 34.443,-.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat op € 25.000,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,-. De advocaat generaal gaat uit van één succesvolle oogst.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het OM niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene verdiend heeft aan eerdere oogsten, dat de vordering dient te worden afgewezen nu niet aannemelijk is dat betrokkene voordeel heeft genoten, dan wel dat er succesvol is geoogst door betrokkene. Subsidiair verzoekt de verdediging de door betrokkene vergoede kosten van [naam] B.V. ad. € 1.436,- in mindering te brengen op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals de advocaat-generaal dat heeft voorgesteld.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De betrokkene is bij arrest van dit hof op 3 februari 2021 (parketnummer 21/001030-19) ter zake van – kort gezegd – het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking veroordeeld tot straf.
Met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezenverklaarde handelen waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
Het hof zal het door betrokkene verkregen voordeel daarom schatten aan de hand van de berekening zoals vermeld in het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ [1] (hierna: het Rapport). Het hof gaat daarbij uit van slechts één gerealiseerde oogst.
Vaststelling opbrengst per oogst in de kweekruimte
In de kweekruimte stonden minimaal 358 hennepplanten en/of potten. De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 18,5 m2. Per m2 stonden er 20 hennepplanten en/of potten.
Opbrengst hennep per plant
De opbrengst aan hennep per plant is minimaal 25,7 gram (volgens het rapport Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016).
Opbrengst hennep per oogst
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt: 358 planten x 25,7 gram = 9,2006 kilogram.
Financiële opbrengst per oogst
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 9,2006 kilogram x € 4.070,00 =
€ 37.446,44.

Kosten

Kostenberekening in de kweekruimte
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het rapport € 3.003,02.
Afschrijvingskosten: € 250,00
Hennepstekken: € 1.363,98
Variabele kosten:
€ 1.389,04+
Totaal: € 3.003,02
De raadsvrouw van betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat betrokkene de elektriciteitskosten ad. € 1.436,- van [naam] B.V. (in verband met de diefstal van stroom) heeft voldaan.
Het hof is van oordeel dat deze kosten in mindering gebracht dienen te worden op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt vastgesteld op € 33.007,42

(€ 37.446,44 -/- € 3.003,02 -/- € 1.436,-).

De verplichting tot betaling aan de Staat

Gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, met name zijn draagkracht, acht het hof geen gronden aanwezig om het door de betrokkene te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag. Het hof gaat er daarbij van uit dat redelijkerwijs te verwachten is dat de betrokkene in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Betrokkene immers verricht werkzaamheden in loondienst en heeft daarbij de mogelijkheid om (veel) overuren te maken.
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op afgerond
€ 33.007,-.

Gevoerde verweren in hoger beroep

Het door het hof aangehaalde rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij vormt, in onderling verband en samenhang bezien, afdoende objectief, betrouwbaar en verifieerbaar bewijs dat in de periode van november 2017 tot en met 25 juli 2018 er meerdere oogsten zijn geweest. De periode beslaat 37 weken. Bij de instap op 25 juli 2018 zijn in de kweekruimte 358 hennepplanten aangetroffen van ongeveer 70 centimeter lang. Uitgaande van een kweekcyclus van 10 weken, is het zeer aannemelijk dat er vanaf november 2017 al is begonnen met het kweken van hennep. Gelet op het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat sprake is geweest van in totaal twee eerdere oogsten.
De betrokkene heeft bij de politie alsook ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij als enige verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij, dat hij geen succesvolle oogst heeft gehad en derhalve geen voordeel heeft genoten. De eerste oogst zou gestolen zijn, de tweede oost mislukt. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk en ongeloofwaardig, maar zal in het voordeel van betrokkene uitgaan van slechts één gerealiseerde oogst.
De verdediging stelt dat betrokkene nooit een financiële vergoeding heeft ontvangen en derhalve geen voordeel heeft genoten van het bewezenverklaarde feit. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat betrokkene niet daadwerkelijk voordeel heeft genoten van het bewezenverklaarde feit. Daarmee heeft de verdediging naar het oordeel van het hof onvoldoende tegen de conclusie van het rapport ingebracht en in zoverre acht het hof het verweer ongegrond. Dit betekent dat het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen wordt verworpen.

Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen

Artikel 36e, lid 11, van het Wetboek van Strafrecht is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)). Op grond hiervan dient de rechter thans bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die, met toepassing van artikel 36e, lid 11 Sr, ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 25 euro van het opgelegde bedrag maximaal één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste drie jaren.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 36e, lid 11 Sr kan worden gevorderd bepaalt op ten hoogste drie jaren (1095 dagen). Het hof ziet, gelet op de hoogte van het opgelegde bedrag, aanleiding de duur van de gijzeling te beperken tot een zesde deel van 1320 dagen (33.007,- gedeeld door 25,-), te weten 220 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
33.007,42 (drieëndertigduizendzeven euro en tweeënveertig eurocent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 33.007,00 (drieëndertigduizend zeven euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 220 dagen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 3 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, d.d. 27 juli 2018, pagina 80-85.