In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 33.007,42. De betrokkene is verplicht gesteld om dit bedrag aan de Staat te betalen. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 220 dagen.
De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin een vordering tot ontneming van € 34.443,- was gedaan. Tijdens de zitting op 20 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een lager bedrag van € 25.000,- had gevorderd. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat de betrokkene voordeel had genoten van de hennepkwekerij. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een rapport over de berekening van dit voordeel.
Het hof heeft de kosten die de betrokkene had gemaakt in mindering gebracht op het geschatte voordeel. De betrokkene had ook verklaard dat hij geen voordeel had genoten, maar het hof achtte deze verklaring niet aannemelijk. De beslissing van het hof is gebaseerd op de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de basis vormt voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.