ECLI:NL:GHARL:2021:10556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
200.291.580/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende een omgangsverzoek van de vader van de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzoekt het hof om een omgangsregeling vast te stellen en gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] te verkrijgen. De rechtbank had eerder zijn verzoeken afgewezen, omdat de vader onvoldoende inzicht had gegeven in zijn persoonlijke situatie en de gevolgen daarvan voor de omgang met zijn kind. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, maar het hof oordeelt dat er nog steeds onvoldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te nemen. Het hof heeft daarom besloten de behandeling aan te houden en de vader te verzoeken om binnen twee weken nadere stukken in te dienen die zijn actuele situatie verduidelijken. Na ontvangst van deze stukken zal het hof de moeder en de gezinshuisouders in de gelegenheid stellen om daarop te reageren. Het hof overweegt ook de benoeming van een bijzondere curator om de belangen van [de minderjarige1] te behartigen, gezien de complexiteit van de situatie en de noodzaak om de stem van het kind te laten horen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.580/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 172132)
beschikking van 9 november 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.M. Leutenegger te Bolsward.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gezinshuisouders van [de minderjarige1],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 maart 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 19 maart 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 5 mei 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 4 juni 2021;
- een brief van de gezinshuisouders van 27 september 2021;
- een brief van de GI van 1 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 oktober 2021 met bijlage(n).
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten en [naam1] namens
de raad. Verder was aanwezig [naam2] , jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (ook:
de GI), welke organisatie door het hof in deze zaak als informant is aangemerkt.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2005, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2009, over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent. De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
De moeder heeft nog een zoon uit een latere relatie; [de minderjarige3] ( [in] 2012).
3.3
De vader heeft nog twee zoons uit andere relaties; [de jong-meerderjarige] ( [in] 2002) en [de minderjarige4] ( [in] 2013).
3.4
Bij beschikking van 21 februari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 oktober 2020. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie jeugdhulp-aanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg tot 21 oktober 2020. De maatregelen
zijn daarna verlengd tot 21 oktober 2021.
3.5
[de minderjarige1] woont vanaf 29 mei 2020 bij de gezinshuisouders en heeft sinds kort omgang met zijn moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om een omgangsregeling vast te stellen en te bepalen dat hij samen met de moeder het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] uitoefent, afgewezen.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
16 december 2020. Deze grief ziet op de afwijzing van zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij na een zorgvuldige opbouwfase gedurende een weekend per twee weken vanaf vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang heeft met [de minderjarige1] en samen met de moeder het gezamenlijk gezag over hem uitoefent.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de grief van de vader ongegrond wordt verklaard, de vader ten aanzien van het verzoek omtrent het gezag niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, met veroordeling van de vader in haar proceskosten.
4.4
Zoals nader toegelicht ter zitting bij het hof, heeft de vader in zijn petitum abusievelijk verzocht om hem mede met het gezag over [de minderjarige1] te belasten en vermindert hij zijn verzoek
in zoverre. De beslissing van de rechtbank, voor zover daarbij het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag is afgewezen, is in hoger beroep dan ook niet aan de orde en staat daarmee vast.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2
De vader heeft de rechtbank verzocht om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige1] vast te stellen en heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, namelijk -kort gezegd- dat hij zijn leven inmiddels op de rit heeft.
Volgens de rechtbank had de vader echter nagelaten om inzicht te geven in zijn behandeling(en), wat de resultaten hiervan zijn en hoe het met hem gaat. De rechtbank kon daarom niet beoordelen in hoeverre hij op een veilige manier omgang kan hebben met [de minderjarige1] . Ook had de rechtbank onvoldoende zicht op hoe het met [de minderjarige1] gaat en of hij omgang met de vader aan kan. De rechtbank heeft verder overwogen dat het belangrijk is dat [de minderjarige1] in een rustige stabiele omgeving trauma-behandeling kan gaan volgen en dat contactherstel dit proces zou kunnen verstoren.
5.3
Ook in hoger beroep heeft de vader aangevoerd dat hij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij voert daartoe aan dat hij al geruime tijd geen contact meer heeft met justitie, dat hij werkzaam is als [baan] , inmiddels onder bewind staat en schuldenvrij is en een positieve invloed op zijn zoon [de jong-meerderjarige] heeft. Volgens de vader blijkt de positieve wending in zijn leven voldoende uit het aan het beroepschrift gehechte verslag van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN). De moeder stelt zich op het standpunt dat
de vader nog steeds onvoldoende inzicht geeft en betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Volgens de moeder is een omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige1] .
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader verklaard dat hij
er positief voorstaat en dat de hulp en begeleiding vanuit de VNN en de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) zijn afgesloten.
Volgens de vader blijkt dit uit de stukken die hij heeft. Het hof heeft die stukken echter niet. Het verslag van VNN waar de vader in zijn beroepschrift naar verwijst, is niet aan het beroepschrift gehecht. Ook ontbreken andere stukken die zicht kunnen geven op de huidige persoonlijke situatie van de vader en (de resultaten van) de behandeling(en) die hij heeft gevolgd. Verder is er nog steeds onvoldoende zicht op hoe het met [de minderjarige1] gaat en of hij de omgang met zijn vader aan kan. Bij de beantwoording van deze laatste vraag is van belang
of en zo ja welke therapie [de minderjarige1] mogelijk nog gaat volgen. Gebleken is immers dat de traumabehandeling van [de minderjarige1] (door een verergering van zijn problematiek) is gestopt,
terwijl die behandeling een contra-indicatie was voor contactherstel met de vader.
[de minderjarige1] heeft in eerste aanleg aangegeven dat hij nieuwsgierig is naar zijn vader en dat hij zijn vader graag wil zien. In hoger beroep heeft hij zijn mening (nog) niet kenbaar gemaakt. Volgens de GI is [de minderjarige1] nog steeds nieuwsgierig, maar zal eventueel contact veel onrust bij hem teweeg brengen. Het hof vindt het belangrijk dat de stem van [de minderjarige1] in deze procedure een (duidelijker) plaats krijgt en overweegt daarom -ondanks het feit dat er reeds een GI is betrokken- een bijzondere curator te benoemen om de stem van [de minderjarige1] naar voren te brengen en zijn belangen te behartigen.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat het hof zich zowel ten aanzien van de omstandigheden van de vader als ten aanzien van de wensen en belangen van [de minderjarige1] op grond van de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het verzoek van de vader om een omgangsregeling met [de minderjarige1] vast te stellen. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en eerst de vader verzoeken om alsnog binnen twee weken nadere stukken met betrekking tot zijn actuele situatie (waaronder in ieder geval het al aangekondigde verslag van VNN) in te dienen.
Na ontvangst van die stukken zal het hof de moeder en de gezinshuisouders in de gelegenheid stellen om daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren.
Het hof zal daarna in beginsel de zaak verder op de stukken afdoen, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van (één van) partijen, anders beslist. Na beoordeling van de door de vader in te dienen nadere stukken, zal het hof beslissen of er een bijzondere curator voor [de minderjarige1] zal worden benoemd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verzoekt de vader om op uiterlijk
23 november 2021nadere stukken in te dienen als hiervoor onder rechtsoverweging 5.5 omschreven;
bepaalt dat de moeder en de gezinshuisouders tot uiterlijk twee weken na toezending daarvan schriftelijk kunnen reageren, waarna de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van (één van) partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G Idsardi, I.M. Dölle en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 9 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.