Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001370-19
Uitspraak d.d.: 15 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 maart 2019 met parketnummer 05-881380-17 in de strafzaak tegen
[Voornamen en achternaam verdachte 1],
geboren op [geboortedatum, -plaats en -land],
wonende aan [woonadres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 februari 2020, 2 december 2020 en 11 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake – kort gezegd – het voorhanden hebben van een UZI-pistoolmitrailleur in de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 en het voorhanden hebben van een patroonhouder met daarin dertien patronen in de periode 30 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 in Zaandam.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof doet daarom opnieuw recht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] te schieten, waarbij die [naam slachtoffer] in het lichaam werd geraakt, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld dan wel poging afpersing van een hoeveelheid cocaïne, en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1.
Subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] en/of aan [naam verdachte 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren:
- een afspraak heeft gemaakt met die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) van hen af te nemen en/of
- gewapend (met vuurwapens) naar een/die afspraak is gegaan,
- een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- daarbij opzettelijk dreigend heeft gezegd 'maak je zakken leeg, maak je zakken leeg', en/of
- (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1.
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) en/of geld en/of een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders:
- een afspraak heeft gemaakt met die [naam slachtoffer] en/of [naam verdachte 5] om een hoeveelheid (hard)drugs (te weten cocaïne) van hen af te nemen en/of
- gewapend (met vuurwapens) naar een/die afspraak is gegaan,
- een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- daarbij opzettelijk dreigend heeft gezegd 'maak je zakken leeg, maak je zakken leeg', en/of
- (vervolgens) met een of meer vuurwapen(s) meerdere malen, althans eenmaal, op/in de richting van die [naam slachtoffer] en/of die [naam verdachte 5] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1.
Meest subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 10 tot 11 maart 2017, althans een periode voorafgaand aan de nacht van 10 op 11 maart 2017, te Leeuwarden en/of te Zwolle en/of te Vaassen, althans in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van (een) misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten gekwalificeerde doodslag en/of diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging, opzettelijk (vuur)wapens, te weten een Uzi en/of een Glock en/of een revolver en/of een Zastava en/of (een) (personen)auto(’s), bestemd tot het begaan van het misdrijf/die misdrijven heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 te Vaassen, in elk geval in de gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, te weten een of meer vuurwapen(s) (te weten onder andere een Uzi, een Glock, een revolver en/of een Zastava) voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Zaandam, in elk geval in de gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (onderdeel van een) wapen van categorie III, te weten een (onderdeel van een) vuurwapen, en/of munitie van categorie III, te weten 13 patronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – in het geval van bewezenverklaring – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend moet worden bewezen geacht dat sprake is geweest van een door de verdachten [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] bekokstoofde ripdeal die is geëindigd in een schietpartij. Daarbij heeft [naam verdachte 1] op enig moment buiten de auto gestaan om dekking geven met de UZI-pistoolmitrailleur die hij van [naam verdachte 2] aangereikt had gekregen, al kan niet worden vastgesteld dat [naam verdachte 1] ook heeft geschoten. De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte met deze handelingen medepleger is van de poging tot afpersing, de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge hebbende, althans dat verdachte daarmee strafbare voorbereidingshandelingen heeft verricht met het oog op die voorgenomen ripdeal, een en ander zoals ten laste is gelegd onder feit 1 meer subsidiair dan wel feit 1 meest subsidiair. Voorts kan bewezen worden verklaard dat verdachte als medepleger wapens voorhanden heeft gehad die bewuste nacht en dat hij in de periode 30 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 in Zaandam een patroonhouder met daarin dertien patronen voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een ripdeal. Daartoe is aangevoerd dat verdachte enkel ter plaatse is geweest maar part noch deel had in de op handen zijnde drugsdeal en de aanwezigheid van de vuurwapens daarbij, ook niet in een variant van medeplegen. Dit wordt ondersteund door het feit dat [naam verdachte 3] en [naam verdachte 5] teruggekomen zijn van hun verklaringen dat verdachte buiten de auto een UZI-pistoolmitrailleur voorhanden had en dekking gaf. Dit moet leiden tot integrale vrijspraak van het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van feit 3.
Het oordeel van het hof over de feiten
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Deze zaak betreft – kort gezegd – een vuurgevecht op een carpoolplaats dat heeft geleid tot de dood van [naam slachtoffer]. Zoals hierna nog nader zal blijken, wordt de vaststelling van de feiten bemoeilijkt doordat de verklaringen van de betrokkenen op diverse wezenlijke onderdelen uiteenlopen terwijl forensische gegevens slechts in beperkte mate uitsluitsel bieden. Het hof is daarom uiterst behoedzaam omgegaan met de verklaringen van ieder van de verdachten, met name voor zover daarin anderen worden belast, en heeft daarbij gekeken naar andere, meer objectieve bewijsmiddelen die onderdelen van de verklaringen kunnen ondersteunen om die onderdelen daarmee aan het bewijs van het tenlastegelegde te laten bijdragen.
Het hof geeft hieronder 1.) eerst een inleiding over de toedracht van hetgeen zich heeft afgespeeld in de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 bij de carpoolplaats te Vaassen. Daarna volgt de bespreking van de ten laste gelegde feiten aan de hand van aantal onderwerpen in de volgorde die het hof het beste voorkomt. Dat zijn in het bijzonder de vragen 2.) of bewezen is dat – kort gezegd – sprake was van een poging tot een ripdeal door verdachte en medeverdachten, 3.) of bewezen is dat verdachte zelf heeft deelgenomen aan het vuurgevecht.
1.
Inleiding
In de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 vond op een carpoolplaats langs de Rijksweg A50 bij Vaassen een vuurgevecht plaats. Tijdens dit vuurgevecht waren de verdachten [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3], [naam verdachte 4] en [naam verdachte 5] en het slachtoffer [naam slachtoffer] op de carpoolplaats aanwezig. De reden voor hun aanwezigheid hield verband met de afwikkeling van een drugsdeal tussen aan de ene kant [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] en aan de andere kant [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]. Op de carpoolplaats hebben [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] (de beoogde kopers) plaatsgenomen op de achterbank van de auto waarin [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] (de beoogde verkopers) kort daarvoor waren aangekomen. [naam slachtoffer] was de bestuurder en [naam verdachte 5] was de bijrijder in de auto. [naam verdachte 3] is achter [naam slachtoffer] gaan zitten en [naam verdachte 4] achter [naam verdachte 5]. Niet gebleken is dat [naam slachtoffer] over een wapen beschikte. De drie andere inzittenden beschikten wel over een wapen. De afwikkeling van de drugsdeal in de auto heeft geleid tot een worsteling tussen (in ieder geval) [naam verdachte 5] en [naam verdachte 4]. Daarbij is het pistool van [naam verdachte 4] op een gegeven moment afgegaan. Alle inzittenden hebben de auto daarop aan de linkerzijde verlaten. Buiten de auto is een kortdurend handgemeen ontstaan tussen [naam verdachte 3] en [naam slachtoffer]. Het hof leidt uit de verklaringen af dat [naam slachtoffer] kort na het staken van het gevecht met [naam verdachte 3] enige tijd in dezelfde richting als [naam verdachte 5] achter [naam verdachte 5] heeft gerend. [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] zijn van de carpoolplaats weggerend. [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] zijn in de tegengestelde richting van de auto af de carpoolplaats op gerend. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer geschoten. Het lichaam van [naam slachtoffer] is later dood aangetroffen. Er is op dat moment min of meer gelijktijdig over en weer op elkaar geschoten, waarbij [naam slachtoffer] dodelijk is getroffen.
2.)
Was sprake van een poging tot een ripdeal?
Onderdeel van de diverse onder 1 ten laste gelegde feiten is dat er sprake zou zijn geweest van – kort gezegd – een poging tot een ripdeal door verdachte en enkele medeverdachten. [naam verdachte 5] heeft verklaard dat hij en [naam slachtoffer] kort na het instappen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] door [naam verdachte 4] zouden zijn bedreigd met een vuurwapen en dat ze van hem hun zakken moesten leegmaken. Volgens de verdediging klopt dat niet. Volgens de verklaringen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] was het [naam verdachte 5] die zijn vuurwapen pakte toen [naam verdachte 4] zei dat hij niet zou betalen omdat het niet om de eerder geteste cocaïne ging.
Het hof stelt voorop dat voor het bewijs van een poging tot afpersing de verklaring van [naam verdachte 5] als beslissend moet worden aangemerkt.Aan de verklaring kleeft echter een aantal belangrijke gebreken.
Vaststaat in de eerste plaats dat [naam verdachte 5] op een aantal zeer essentiële onderdelen leugenachtig heeft verklaard. Zo heeft [naam verdachte 5] in eerste instantie, tegen beter weten in, ontkend dat hij die bewuste nacht zelf ook heeft geschoten en heeft hij ten behoeve van het onderzoek naar zijn rol bovendien bewust andere kleding aan de politie overhandigd dan de kleding die hij die bewuste nacht droeg. Deze gebreken nopen tot het betrachten uiterste behoedzaamheid ten aanzien van de waarheidsgetrouwheid van de rest van zijn verklaring.
Daar komt bij dat [naam verdachte 5] nooit als getuige ondervraagd is kunnen worden door onder meer de raadsman van verdachte. Bij de op verzoek van de verdediging gedane pogingen om [naam verdachte 5] als getuige te horen bij de rechter-commissaris en bij de raadsheer-commissaris is aangekondigd dat [naam verdachte 5] zich op zijn verschoningsrecht zou gaan beroepen, hetgeen telkens tot afgelasting van het verhoor heeft geleid. Door de verdediging is echter geen afstand gedaan van het horen van [naam verdachte 5] als getuige. Bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg is alleen de verklaring die [naam verdachte 5] als verdachte in zijn eigen strafzaak tegenover de rechtbank heeft afgelegd gevoegd in onder meer de strafzaak tegen verdachte. Om de verklaring van [naam verdachte 5] desalniettemin als voldoende waarheidsgetrouw aan te kunnen merken zou vereist zijn dat voldoende (objectief) steunbewijs voorhanden is en/of dat anderszins sprake is van voldoende compensatie. Van dergelijk ander bewijs dat voldoende ondersteuning biedt voor de verklaring van [naam verdachte 5] of van compensatie op enigerlei wijze is het hof echter niet gebleken, zoals hieronder – aan de hand van de door de rechtbank en de advocaten-generaal vermelde punten – wordt toegelicht.
- Op 9 maart 2017 en 10 maart 2017 hebben [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] elkaar berichten gezonden. Daarin communiceren zij over – kort gezegd – ‘een Turk waar je makkelijk 100 van kan pakken’ en dat [naam verdachte 3] dat niet kan doen. [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] hebben verklaard dat deze berichtenwisseling niet gaat over het rippen van [naam slachtoffer]. Naar het oordeel van het hof valt het standpunt van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] niet uit te sluiten. Het kan – zoals ter zitting naar voren is gekomen – zowel gaan om rippen als om kopen/aanschaffen. Deze omstandigheid levert noch op zich, noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op. De inhoud van de berichtenwisseling levert noch op zichzelf, noch in combinatie met andere omstandigheden naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op.
- Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [naam slachtoffer] is aangetroffen met zijn broekzakken naar buiten gekeerd. Niet is vast komen te staan of dat bij de gedragingen in de auto is gebeurd of nadat hij aan de schotverwonding was bezweken.
- De omstandigheid dat [naam verdachte 4] en [naam verdachte 3] vuurwapens bij zich hadden levert eveneens onvoldoende ondersteuning op. Het valt niet in te zien waarom zij die niet om dezelfde reden bij zich zouden hebben gehad als [naam verdachte 5], die als verklaring geeft dat men ‘het’ niet vertrouwde, zoals het hof hun verklaringen begrijpt.
- Het feit dat de telefoons van [naam slachtoffer] niet op de plaats delict zijn aangetroffen maar op een locatie waar [naam verdachte 1], [naam verdachte 2], [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] na het vuurgevecht zijn langsgereden levert noch op zichzelf, noch in combinatie met ander bewijsmateriaal naar het oordeel van het hof voldoende ondersteuning op, alleen al omdat daarmee niet gezegd is dat tevoren sprake was van een voornemen tot een ripdeal.
Naar het oordeel van het hof vindt de verklaring van [naam verdachte 5] niet alleen onvoldoende ondersteuning in ander bewijsmateriaal, maar er is ook sprake van een aantal contra-indicaties, zoals betoogd door de raadsman van verdachte. Het hof neemt met name in aanmerking dat voorafgaand aan de drugsdeal meerdere afspraken tussen de betrokkenen hebben plaatsgevonden waarbij niet steeds dezelfde personen aanwezig zijn geweest. Dit had wel voor de hand gelegen als men op voorhand het plan had opgevat om [naam slachtoffer] en [naam verdachte 5] te beroven. Zo zijn [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] op enig moment die avond, nadat zij even daarvoor een monster van de cocaïne hadden afgenomen, met een vriend van [naam verdachte 3] op pad gegaan om de deal af te ronden, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt omdat men niet tot een concrete afspraak kwam omtrent de plaats van levering. Op dat moment zijn [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] thuis bij de vriendin van deze vriend gebleven in afwachting van de terugkeer van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4].
Het bovenstaande in samenhang bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verklaring van [naam verdachte 5] als onvoldoende waarheidsgetrouw moet worden aangemerkt voor zover hij heeft verklaard dat sprake was van een voornemen tot een ripdeal en van de dreiging met geweld die als eerste zou zijn uitgegaan van de kant van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]. Anders dan de rechtbank en de advocaten-generaal gaat het hof dan ook niet uit van het zogenaamde ripdealscenario. Dit leidt ertoe dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken ter zake het tenlastegelegde onder feit 1.
3.)
Wie namen deel aan het vuurgevecht?
Uit het dossier leidt het hof het volgende af over de aanwezigheid en het gebruik van vuurwapens door de verschillende betrokkenen die bewuste nacht. Er is gedurende het onderzoek geen enkel vuurwapen aangetroffen.
[naam verdachte 3]: [naam verdachte 3] heeft bij de politie verklaard en daarna diverse malen herhaald (waaronder bij gelegenheid van zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris in het kader van de vordering tot inbewaringstelling) dat hij na het gevecht met [naam slachtoffer] zijn revolver heeft gebruikt om daarmee meerdere keren te schieten. Door het gebruik van een revolver zijn er geen hulzen achtergebleven op de plaats delict. Het forensisch onderzoek heeft geen bevindingen kunnen opleveren over (de frequentie van) het schieten door [naam verdachte 3]. De verklaring van [naam verdachte 3] wordt bevestigd door de verklaringen van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 4], die daarvan niet in latere verklaringen zijn teruggekomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [naam verdachte 3] echter ontkend dat hij heeft geschoten en heeft hij gesteld dat hij zijn revolver enkel op [naam verdachte 5] heeft gericht. Het hof acht die latere verklaringen ongeloofwaardig onder meer op basis van de verklaringen van [naam verdachte 2] en [naam verdachte 4], waarin ook specifiek wordt gesproken over mondingsvuur in de nabijheid van een voorwerp dat [naam verdachte 3] vasthield.
[naam verdachte 4]: [naam verdachte 4] heeft verklaard dat hij een Glock-pistool aangereikt heeft gekregen van [naam verdachte 2] toen zij op weg waren naar de carpoolplaats. De vijf hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum die op de carpoolplaats en de huls in de auto van [naam slachtoffer], zijn vermoedelijk verschoten met een pistool van het kaliber 9 mm Parabellum van het merk Glock, aldus het forensisch rapport. [naam verdachte 4] heeft ook verklaard dat het Glock-pistool is afgegaan, zowel in de auto als daarbuiten. Dat brengt met zich dat [naam verdachte 4] buiten de auto in ieder geval vijf keer heeft geschoten.
[naam verdachte 5]: [naam verdachte 5] heeft verklaard dat hij die avond een Tokarev-pistool voorhanden heeft gehad en daarmee heeft geschoten. De vijf hulzen van het kaliber 7.62 mm Tokarev die op de carpoolplaats zijn aangetroffen, zijn vermoedelijk verschoten met een Tokarev of een daarvan afgeleid pistool, aldus het forensisch rapport. Dat brengt met zich dat [naam verdachte 5] buiten de auto in ieder geval vijf keer heeft geschoten.
[naam verdachte 1] en [naam verdachte 2]: Uit de aanvankelijke verklaringen van [naam verdachte 3] en [naam verdachte 5] zou kunnen worden afgeleid dat ook [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats vuurwapens voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt. Volgens die verklaringen zou [naam verdachte 1] dekking hebben gegeven en zou [naam verdachte 2] ook daadwerkelijk hebben geschoten. Zowel [naam verdachte 3] als [naam verdachte 5] is echter teruggekomen van zijn verklaringen op dit punt. In het dossier is geen ondersteunend bewijs voorhanden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats buiten de auto waarmee zij daar naartoe waren gekomen, vuurwapens voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op de carpoolplaats een vuurwapen voorhanden hebben gehad en hebben gebruikt.
Het bovenstaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat verdachte bij gebrek aan wettig overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. Dat geldt eveneens voor het ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van één of meerdere vuurwapens in die bewuste nacht, nu uit het dossier blijkt dat verdachte wetenschap, noch beschikkingsmacht had over de vuurwapens die [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] voorhanden hebben gehad.
Ten aanzien van feit 3
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 30 augustus 2017 in de penitentiaire inrichting in Zaandam een gesprek had met zijn vriendin waarin hij zijn vriendin vertelde dat zij aan [naam betrokkene] moest vragen om ‘een schietding in een sok weg te gooien’. Bij een doorzoeking in de woning in Zaandam op 31 maart 2017 is in een sok een patroonhouder aangetroffen met daarin dertien patronen. Verdachte heeft verklaard dat hij die patroonhouder van iemand heeft gekregen om te bewaren en dat hij daar zelf patronen in heeft gestopt, zodat verdachte wist van de aanwezigheid van de patroonhouder en de munitie. Getuige verdachtes opdracht aan zijn vriendin kon verdachte, ondanks zijn detentie op dat moment, ook beschikken over die patroonhouder met munitie. Het hof acht het onder 3 tenlastelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3.
hij in
of omstreeksde periode van 30 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 te Zaandam,
in elk geval in de gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een
(onderdeel van een
)wapen van categorie III, te weten een
(onderdeel van een
)vuurwapen, en
/ofmunitie van categorie III, te weten 13 patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
voor wat betreft het patroonmagazijn:
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
voor wat betreft de patronen:
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte voor – kort gezegd – het medeplegen van een poging tot afpersing de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge hebbende, het medeplegen van het voorhanden hebben van wapens in de nacht van 10 maart 2017 op 11 maart 2017 en het voorhanden hebben van de patroonhouder met dertien patronen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. De advocaten-generaal hebben voorts de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een patroonmagazijn met daarin dertien patronen voorhanden gehad. Tijdens zijn detentie uit hoofde van de onderhavige zaak heeft verdachte zijn vriendin opdracht gegeven zorg te dragen voor het kwijtmaken van dit patroonmagazijn. Slechts het tijdig ingrijpen van politie en justitie heeft dat voorkomen. Daarmee is deze potentieel levensgevaarlijke onderdeel en munitie voor een vuurwapen uit het maatschappelijk verkeer verwijderd. Het ongecontroleerde bezit van (onderdelen van) vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Het bezit daarvan leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Dit is een groot maatschappelijk probleem. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich, welbewust van zijn illegale bezit van deze patroonhouder, heeft geprobeerd zich daarvan te ontdoen.
Het hof heeft acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op het voorhanden hebben van een onderdeel van een vuurwapen, waaronder een patroonmagazijn, en het voorhanden hebben van één tot vijftig stuks munitie. Deze oriëntatiepunten nemen de oplegging van een geldboete van respectievelijk € 550,- en € 150,- tot € 350,- als uitgangspunt. Het hof weegt de combinatie van de voorwerpen en de poging van verdachte om zich daarvan te ontdoen mee als strafverzwarende factoren.
Het hof heeft voorts acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, doch niet voor soortgelijke feiten in de vijf jaren voorafgaand aan het onderhavige. Het hof heeft dat in dit verband derhalve niet als strafverzwarend meegewogen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden en hetgeen daaromtrent overigens is gebleken uit de over verdachte opgemaakte rapportages. Het hof zal in het voordeel van verdachte rekening houden met deze persoonlijke omstandigheden.
Het bovenstaande leidt het hof tot de conclusie dat een geldboete van € 1.100,- passend en geboden is.
Het hof constateert ambtshalve dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft volgens vaste jurisprudentie te gelden dat een strafzaak waarin een verdachte voorlopig gehecht is (geweest), binnen zestien maanden afgerond moet zijn met een einduitspraak. Dit uitgangspunt geldt voor zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak – waaronder de omvang van het verrichte onderzoek door de politie en het openbaar ministerie en het belang van de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten – en gelet op het op verzoek van de verdediging verrichte onderzoek – ook in de appelfase – is het hof van oordeel dat voor de onderhavige zaak als uitgangspunt heeft te gelden dat de zaak in beide instanties binnen twee jaren afgerond had moeten kunnen zijn met een einduitspraak. Het aanvangspunt van de redelijke termijn in eerste aanleg is vast te stellen op de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld op 10 juli 2017. Het hof stelt vast dat met het vonnis van de rechtbank op 6 maart 2019 de procedure in eerste aanleg binnen de als redelijk te beschouwen termijn is afgerond. De aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep wordt gevormd door het instellen van het appel op 18 maart 2019. Bij het wijzen van dit arrest op 15 november 2021 is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer acht maanden. Deze overschrijding dient volgens vaste jurisprudentie in beginsel gecompenseerd te worden door een vermindering van de straf. Het hof zal deze overschrijding compenseren door de op te leggen straf te verminderen met € 150,-.
Concluderend legt het hof aan verdachte een geldboete van € 950,- op.