ECLI:NL:GHARL:2021:10547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
21-003189-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens meineed als beëdigd getuige met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor meineed, gepleegd als getuige ter terechtzitting op 6 juni 2017. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om de bewezenverklaring te bevestigen, maar de strafoplegging te vernietigen. Het hof heeft de gewijzigde proceshouding van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in overweging genomen. De verdachte heeft zijn excuses aangeboden en heeft zijn eerdere verklaring herzien, waarbij hij aangaf dit te hebben gedaan om zijn zoon te beschermen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte werk heeft en de zorg voor het gezinsinkomen draagt, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen voor hem zou hebben. Bovendien is de redelijke termijn voor de berechting in hoger beroep overschreden met 17 maanden. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten om de straf te matigen en heeft het een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter voor wat betreft de strafoplegging vernietigd, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003189-18
Uitspraak d.d.: 5 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad van 22 mei 2018 met parketnummer 16-061700-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van de bewezenverklaring en vernietiging voor wat betreft de strafoplegging. Voorts vordert de advocaat-generaal veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 22 mei 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van meineed, gepleegd als getuige ter terechtzitting van de politierechter op 6 juni 2017, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging betreft. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de politierechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed, door als beëdigd getuige opzettelijk een valse verklaring af te leggen ten overstaan van de politierechter op 6 juni 2017. Het afleggen van de eed of belofte dient ertoe om de betrouwbaarheid van een verklaring te waarborgen. Door na het afleggen van die eed of belofte opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren heeft de verdachte de waarheidsvinding in gevaar gebracht. Hierdoor wordt het algemeen belang bij een deugdelijke rechtspleging direct en in ernstige mate geraakt. Meer in het bijzonder heeft verdachte geprobeerd de positie te ondermijnen van zowel een verbalisant die op heterdaad een strafbaar feit had geconstateerd en daarvan proces-verbaal had opgemaakt, als van de politierechter die moest oordelen over de bewezenverklaring daarvan. Het betreft daarmee een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte moet daarom worden aangemerkt als first offender.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof. De verdachte heeft zijn excuses aangeboden voor zijn handelen en heeft zijn proceshouding ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigd, nu hij met terugwerkende kracht ondubbelzinning heeft bekend een onjuiste verklaring te hebben afgelegd tegenover de politierechter op 6 juni 2017, waarbij hij heeft aangegeven dit vooral te hebben gedaan om zijn zoon uit de wind te houden.
Het hof heeft geconstateerd dat verdachte werk heeft en (daarmee) de zorg voor het gezinsinkomen, en dat verdachte riskeert zijn baan te verliezen indien hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 5 juni 2018, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest wordt uitgesproken op 5 november 2021, en valt daarmee niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van in totaal 17 maanden, wat ertoe leidt dat het de op te leggen straf zal matigen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de gewijzigde proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in combinatie met de aan de orde gestelde persoonlijke omstandigheden van de verdachte die maken dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen met zich brengt, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet opportuun is. In navolging van het requisitoir van de advocaat-generaal acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, in deze zaak een passende en geboden bestraffing. Deze straf dient als stok achter de deur, om ervoor te zorgen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. W.J. Morra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 5 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.