ECLI:NL:GHARL:2021:10546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
21-003190-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens meineed met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor meineed, gepleegd als getuige ter terechtzitting op 6 juni 2017. De politierechter had een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd voor wat betreft de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de politierechter op juiste gronden had beslist, maar dat de omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om een andere straf op te leggen.

De verdachte had zijn proceshouding gewijzigd en excuses aangeboden voor zijn eerdere verklaring. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een periode van verslaving en zijn recente rehabilitatie. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die 17 maanden bedroeg, besloot het hof de straf te matigen. Uiteindelijk werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Het hof benadrukte dat deze straf als een waarschuwing moet dienen voor de toekomst.

De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gewijzigde omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter voor het overige, maar paste de strafoplegging aan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003190-18
Uitspraak d.d.: 5 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad van 22 mei 2018 met parketnummer 16-061700-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van de bewezenverklaring en vernietiging van het vonnis voor wat betreft de strafoplegging. Voorts vordert de advocaat-generaal een veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 22 mei 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van meineed, gepleegd als getuige ter terechtzitting van de politierechter op 6 juni 2017, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging betreft. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de politierechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed, door als beëdigd getuige opzettelijk een valse verklaring af te leggen ten overstaan van de politierechter op 6 juni 2017. Het afleggen van de eed of belofte dient ertoe om de betrouwbaarheid van een verklaring te waarborgen. Door opzettelijk in strijd met de waarheid te verklaren heeft de verdachte de waarheidsvinding in gevaar gebracht. Hierdoor wordt het algemeen belang bij een deugdelijke rechtspleging direct en in ernstige mate geraakt. Meer in het bijzonder heeft verdachte geprobeerd de positie te ondermijnen van zowel een verbalisant die op heterdaad een strafbaar feit had geconstateerd en daarvan proces-verbaal had opgemaakt, als van de politierechter die moest oordelen over de bewezenverklaring daarvan. Het betreft daarmee een ernstig strafbaar feit, waarvoor in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 september 2021 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten. Uit voornoemd uittreksel is voorts gebleken dat aan de verdachte een strafbeschikking is opgelegd op 17 december 2018 wegens een verkeersovertreding. Daarnaast is de verdachte bij vonnis van de politierechter MiddenNederland op 5 november 2018 ter zake van overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot een taakstraf, zodat rekening moet worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het volgende.
De verdachte heeft zijn excuses aangeboden voor zijn handelen en heeft zijn proceshouding ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigd, nu hij met terugwerkende kracht heeft bekend een onjuiste verklaring te hebben afgelegd tegenover de politierechter op 6 juni 2017.
In het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht het Hof van belang dat verdachte na het verlies van een vriendin in 2019 een zware periode in zijn leven heeft gehad, waarbij hij frequent drank en drugs gebruikte. De verdachte heeft zich vervolgens laten opnemen in een afkickkliniek en heeft dat traject met succes afgerond. De verdachte is thans samenwonend. Daarnaast werkt de verdachte sinds een half jaar als dakdekker en heeft hij zijn rijbewijs behaald.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 5 juni 2018, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest wordt uitgesproken op 5 november 2021, en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van in totaal 17 maanden, ten gevolge waarvan het hof de straf zal matigen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de gewijzigde proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in combinatie met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval dermate grote consequenties voor verdachte zou hebben dat het hof het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf passend vindt. In navolging van het requisitoir van de advocaat-generaal acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, in deze zaak een passende en geboden bestraffing. Deze straf dient als stok achter de deur, om ervoor te zorgen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. W.J. Morra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 5 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.