ECLI:NL:GHARL:2021:1054

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
200.258.717/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot wijziging van huwelijkse voorwaarden door curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een machtigingsverzoek van de curator tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden van verzoeker. Verzoeker en verweerster2 zijn in 1982 getrouwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld die een uitsluiting van gemeenschap van goederen bevatten. In 2008 zijn deze voorwaarden gewijzigd, maar verzoeker heeft in 2018 geprobeerd deze voorwaarden te vernietigen. De curator heeft toestemming gevraagd om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen, wat door de kantonrechter in eerste aanleg is goedgekeurd. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de vernietiging van de huwelijkse voorwaarden eerst moet worden beoordeeld voordat tot wijziging kan worden overgegaan. Het hof heeft geoordeeld dat de huwelijkse voorwaarden geldig zijn en dat de wijziging in het belang van alle betrokkenen is. De grieven van verzoeker zijn afgewezen, en de beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd. De curator is gemachtigd om de benodigde notariële akte te tekenen in plaats van verzoeker, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.258.717/01
(zaaknummer rechtbank 6552544)
beschikking van 28 januari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: voorheen mr. S.G. Rissik, kantoorhoudend te Roden,
die zich heeft onttrokken,
en
[verweerster1] B.V.,
in de hoedanigheid van curator over [verzoeker] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verweerster in het incident,
verder te noemen: de curator,
en
[verweerster2],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
verzoekster in het incident,
verder te noemen: [verweerster2] ,
advocaat: voorheen mr. J. Dijkstra, thans mr. B.L. van Riel, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 5 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 april 2019;
- het verweerschrift van [verweerster2] tevens houdende een incidenteel verzoek ex artikel 360 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met productie(s);
- het verweerschrift van de curator, tevens houdende een (voorwaardelijke) vermeerdering van het verzoek, met productie(s);
- een verweerschrift van [verzoeker] met betrekking tot het incidenteel verzoek van [verweerster2] , met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rissik van 10 mei 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rissik van 29 mei 2019 met productie(s);
- een brief van mr. Dijkstra van 26 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Riel van 10 januari 2020, met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Riel van16 januari 2020, met productie(s).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 15 december 2020 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen:
- [verzoeker] ,
- [naam1] . namens [verweerster1] B.V.,
- [verweerster2] , bijgestaan door haar advocaat mr. Van Riel,
- mr. J. Dijkstra, voormalig advocaat van [verweerster2] en
- [naam2] , fiscalist, werkzaam bij [naam3] .

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] en [verweerster2] zijn [in] 1982 met elkaar in het huwelijk getreden. Op die dag hebben zij, voorafgaand aan de huwelijkssluiting, een notariële akte houdende huwelijkse voorwaarden ondertekend. [verzoeker] en [verweerster2] hebben daarin, voor zover van belang, iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en zij zijn daarbij een periodiek verrekenbeding van besparingen overeengekomen.
3.2.
Bij notariële akte van 14 juli 2008 zijn genoemde huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Daarbij is de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehandhaafd, maar is een finaal verrekenbeding overeengekomen inhoudende dat bij echtscheiding zal worden afgerekend alsof [verzoeker] en [verweerster2] waren getrouwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.3.
[verzoeker] is bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 december 2015 onder curatele gesteld. Deze beslissing is in hoger beroep bij het hof, na cassatie bij de Hoge Raad en na een beroep bij het EHRM in stand gebleven. De ondercuratelestelling duurt thans nog voort. Een verzoek van [verzoeker] tot opheffing daarvan is door de kantonrechter afgewezen en die beslissing is door het hof bij beschikking van 5 november 2020 bekrachtigd.
3.4.
[verzoeker] heeft in september 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Dat verzoek is in 2017 ingetrokken.
3.5.
[verzoeker] heeft op 26 september 2018 bij buitengerechtelijke verklaring de vernietiging ingeroepen van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008. [verweerster2] heeft zich daartegen verzet.
3.6.
Bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 december 2019 is aan de curator toestemming verleend om:
- voor de omzetting van de pensioenen in eigen beheer naar een oudedagsvoorziening te tekenen (ODV) en
- de in het (aan de beschikking gehechte) concept-convenant d.d. 17 december 2019 vastgestelde afspraken en verdeling met mevrouw [verweerster2] overeen te komen en daartoe een convenant tevens vaststellingsovereenkomst te tekenen.
Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Het geschil gaat over het verzoek van de curator aan de kantonrechter, om machtiging te verlenen voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 in de voorwaarden die zijn opgenomen in de in die procedure overgelegde ontwerp-akte huwelijkse voorwaarden. In die ontwerp-akte wordt, voor zover van belang, een gemeenschap van aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Accountantskantoor [naam4] B.V. (hierna: de onderneming van [verzoeker] ), overeengekomen.
4.2.
In de bestreden beschikking van 5 februari 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, de verzochte machtiging verleend. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.3.
[verzoeker] heeft tegen die beslissing twee grieven aangevoerd. Hij verzoekt in het principaal hoger beroep dat het hof de beschikking van de kantonrechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het machtigingsverzoek tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden zal afwijzen.
4.4.
De curator heeft verweer gevoerd en, in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, haar oorspronkelijke verzoek vermeerderd, in die zin dat, voor het geval het hof besluit tot het verlenen van de machtiging tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden, wordt verzocht om die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en daarbij tot uiting te brengen dat door middel van de machtiging ook het plaatsen van de handtekening door [verzoeker] zelf achterwege kan blijven.
4.5.
[verweerster2] heeft verweer gevoerd en een incidenteel verzoek ingediend ertoe strekkende dat het hof op grond van artikel 360 lid 2 Rv de beschikking van de kantonrechter van
5 februari 2019 uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1.
Ter zitting is gebleken dat de curator aan mr. Rissik toestemming heeft gegeven om ten behoeve van [verzoeker] hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beschikking van
5 februari 2019. [verzoeker] kan daarom in het door hem ingestelde hoger beroep worden ontvangen.
De grieven in het principaal hoger beroep
5.2.
Grief I in het principaal hoger beroephoudt in essentie in dat de kantonrechter ten onrechte aan het beroep van [verzoeker] op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 geen gevolgen heeft verbonden.
5.3.
[verzoeker] vindt dat eerst moet worden onderzocht of zijn beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 slaagt, voordat tot wijziging van die huwelijkse voorwaarden kan worden beslist, omdat anders zijn beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden illusoir is en omdat een vernietiging financieel in zijn belang is.
5.4.
[verzoeker] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de huwelijkse voorwaarden en heeft deze vernietiging met een verklaring - gedateerd 26 september 2018 - buitengerechtelijk ingeroepen. Zowel de curator alsook [verweerster2] hebben aangevoerd dat er aan de eisen voor vernietigbaarheid niet is voldaan. Er zal door de curator namens [verzoeker] dan ook geen rechterlijk oordeel (declaratoir vonnis ex art. 3:302 BW) worden gevraagd. Het hof zal er daarom van uitgaan dat de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 geldig zijn, en zal net als de kantonrechter geen gevolgen verbinden aan de buitengerechtelijke vernietiging daarvan.
5.5.
Grief I in het principaal hoger beroep faalt.
5.6.
Grief II in het principaal hoger beroephoudt in essentie in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat een wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 een aanzienlijk belastingvoordeel zal opleveren.
5.7.
[verzoeker] stelt dat een wijziging van de huwelijkse voorwaarden, in die zin dat een beperkte gemeenschap wordt gevestigd, niet nodig is om een belastingheffing te vermijden.
[verzoeker] gaat er daarbij vanuit dat die belastingheffing schenkbelasting betreft.
[verweerster2] betoogt echter dat de heffing geen schenkbelasting betreft, maar inkomstenbelasting. Verder zijn zowel de curator als [verweerster2] van mening dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden tot een aanzienlijke belastingbesparing zal leiden. Het standpunt van [verweerster2] en de curator vindt steun in de brieven van [naam3] van 24 februari 2017 en van 2 mei 2019. In de eerste brief wordt een advies over de vermogensrechtelijke afwikkeling na echtscheiding en over de daarmee samenhangende afwikkeling van de in de onderneming van [verzoeker] opgebouwde pensioenaanspraken gegeven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat ter zake van die vermogensrechtelijke afwikkeling overleg heeft plaatsgevonden waarbij [verzoeker] (deels) en zijn vertegenwoordiger aanwezig waren. Toen is afgesproken om, overeenkomstig het advies, de onderneming van [verzoeker] te splitsen in twee besloten vennootschappen, waarvan na ontbinding van het huwelijk één aan [verweerster2] zal toekomen en één aan [verzoeker] . In de brieven van [naam3] is berekend tot welke heffing inkomstenbelasting dit bij handhaving van de huwelijkse voorwaarden zal leiden en wordt geconcludeerd dat een aanzienlijk belastingvoordeel kan worden verkregen wanneer de huwelijkse voorwaarden worden gewijzigd. De stellingen van [verzoeker] zijn onvoldoende onderbouwd om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het hof is daarom, met de curator en [verweerster2] , van oordeel dat het in het belang is van alle betrokkenen, en dus ook van [verzoeker] , om de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 te wijzigen op de wijze als door de curator is verzocht.
5.8.
Grief II in het principaal hoger beroep faalt.
Het verzoek van [verweerster2] in het incident.
5.9.
Omdat de grieven in het principaal hoger beroep falen, zal het hof de door de kantonrechter gewezen beschikking van 5 februari 2019 bekrachtigen. Hierdoor is het belang aan het verzoek om die beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren komen te ontvallen, zodat dat verzoek zal worden afgewezen.
In het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
5.10.
De voorwaarde waaronder de curator haar eis heeft vermeerderd is vervuld, zodat het hof tot behandeling van het verzochte zal overgaan.
5.11.
Het verzoek van de curator om tot uiting te brengen dat door middel van de aan haar verleende machtiging ook het plaatsen van de handtekening door [verzoeker] zelf achterwege kan blijven zal het hof, omdat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard niet te zullen tekenen, toewijzen als na te melden.
5.12.
Bij de beoordeling van het verzoek van de curator tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de door het hof te geven beslissing neemt het hof in aanmerking dat [verweerster2] dit verzoek ondersteunt. [verzoeker] verzet zich, mede gezien zijn verweerschrift in het incident, tegen een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. [verzoeker] voert daartoe aan, onder verwijzing naar zijn hiervoor onder 5.3. weergegeven toelichting op grief 1, dat zijn belangen bij behoud van de bestaande toestand zwaarder dienen te wegen dan het belang van [verweerster2] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Het hof volgt [verzoeker] daarin niet. Omdat de onder curatele stelling van [verzoeker] voortduurt en de curator het beroep van [verzoeker] op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 niet steunt, is het namelijk onduidelijk of, en zo ja wanneer, [verzoeker] zijn standpunt daarover ter beoordeling aan de rechter zal kunnen voorleggen. [verweerster2] heeft evenwel belang bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, omdat zij na wijziging van de huwelijkse voorwaarden de door haar al langere tijd gewenste echtscheiding kan realiseren, met daarbij een vermogensrechtelijke afwikkeling als inmiddels tussen haar en de curator is overeengekomen, welke afwikkeling haar in staat stelt om thans, op 69-jarige leeftijd, te stoppen met werken. Ook de curator heeft belang bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Deze belangen dienen zwaarder te wegen dan het belang van [verzoeker] bij behoud van de bestaande situatie. Het hof zal het verzoek van de curator en [verweerster2] daarom toewijzen als na te melden.

6.De slotsom

6.1.
In het principaal hoger beroep, het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en in het incident zal worden beslist als na te melden.
6.2.
Het hof zal de kosten van het geding in het principaal hoger beroep, het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en in het incident compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 5 februari 2019;
bepaalt dat de in voornoemde beschikking van 5 februari 2019 aan de curator verleende machtiging tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008, tevens omvat dat de curator toestemming wordt verleend om de voor die wijziging benodigde notariële akte in de plaats van [verzoeker] te tekenen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In het incident
wijst af het door [verweerster2] verzochte;
In het principaal hoger beroep, het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en in het incident
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.M. Dölle en Z.J. Oosting, bijgestaan door E.V. Hendrikse als griffier, en is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.